ECLI:NL:RVS:2004:AP1093

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305893/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • R.H. Lauwaars
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Hoogwaardig Openbaar Vervoer Veldhoven en goedkeuring door de provincie Noord-Brabant

Op 10 december 2002 heeft de gemeenteraad van Veldhoven het bestemmingsplan "Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) Veldhoven" vastgesteld. Dit besluit werd genomen op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De provincie Noord-Brabant heeft op 8 juli 2003 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, maar met uitzondering van bepaalde onderdelen die betrekking hebben op de aanleg van openbaar-vervoerbanen. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten, waaronder bewoners en de Werkgroep Begijnstraat, beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 16 april 2004 behandeld. De appellanten stelden dat de goedkeuring van het bestemmingsplan onterecht was verleend, omdat het plan onvoldoende rekening hield met de belangen van omwonenden, zoals geluidshinder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de provincie bij de goedkeuring van het plan niet de juiste beoordelingsmarges had gehanteerd en dat het besluit in strijd was met de rechtszekerheid. De Afdeling concludeerde dat het ontbreken van een juridisch bindend dwarsprofiel in het plan leidde tot rechtsonzekerheid voor omwonenden.

Uiteindelijk verklaarde de Raad van State de beroepen gegrond en vernietigde het besluit van de provincie. De Raad onthield goedkeuring aan het bestemmingsplan en bepaalde dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Tevens werd de provincie Noord-Brabant veroordeeld in de proceskosten van de appellanten. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 9 juni 2004.

Uitspraak

200305893/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], alle wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. Werkgroep Begijnstraat, gevestigd te Veldhoven,
4. [appellanten sub 4], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2002 heeft de gemeenteraad van Veldhoven, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 november 2002, het bestemmingsplan “Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) Veldhoven (Heemweg (ged.), Bossebaan, Zonderwijk en ’t Look)” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 juli 2003, nummer 887000, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 1 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2003, [appellanten sub 2] bij brief van 4 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 5 september 2003, Werkgroep Begijnstraat bij brief van 1 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2003, en [appellanten sub 4] bij brief van 7 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2003, beroep ingesteld. [appellanten sub 1] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 10 september 2003. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 3 oktober 2003.
Bij brief van 2 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van
[appellanten sub 2], Werkgroep Begijnstraat en [appellanten sub 4].
Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2004, waar
[appellanten sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], Werkgroep Begijnstraat, vertegenwoordigd door H.L.C. van Aalst, J.C.P.M. de Bonth en J.J.M. Geominy, gemachtigden, [appellanten sub 4], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.J.M. Danen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Veldhoven, vertegenwoordigd door
mr. drs. E.D.M. Knegt, advocaat te Breda, alsmede door R.J. Smits,
ir. M.F.M. Bovens en ing. J.M. Schlaghecke, ambtenaren van de gemeente, daar verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan heeft betrekking op een aantal bestaande wegen in de gemeente Veldhoven en voorziet in de aanleg van een gedeelte van het Hoogwaardig Openbaar Vervoer-tracé (hierna: HOV-tracé) in deze gemeente.
2.3. Verweerder heeft naar aanleiding van de bedenkingen van appellanten geconstateerd dat het plan slechts de bestemming “Verkeersdoeleinden” kent en dat daarin de totale inrichting van het HOV-tracé, inclusief bijbehorende bermen, beoogd is te regelen. Voorts heeft hij overwogen dat noch de plankaart, noch de voorschriften een juridisch bindend dwarsprofiel bevatten en dat het ontbreken daarvan voor omwonenden rechtsonzekerheid tot gevolg kan hebben. Volgens verweerder kan dit leiden tot een inrichting van het HOV-tracé die onvoldoende rekening houdt met de belangen van de omwonenden of met de verkeersveiligheid.
Hij acht dit onaanvaardbaar en heeft daarom goedkeuring onthouden aan artikel 3.1., onder het tweede gedachtestreepje, van de planvoorschriften, dat de aanleg van openbaar-vervoerbanen ten behoeve van het openbaar vervoer en het Hoogwaardig Openbaar Vervoer mogelijk maakt. Omdat het college van burgemeester en wethouders nadere informatie heeft verschaft over de keuze van de inrichting van het HOV-tracé en verweerder van mening is dat bij die gekozen inrichting in voldoende mate rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden en met de verkeersveiligheid, heeft hij deze onthouding van goedkeuring beperkt tot de op een door hem bij het bestreden besluit gevoegde en gewaarmerkte kaart met blauwe lijnen aangegeven plandelen. Voor het overige heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3.1. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte gedeeltelijk goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij voeren ondermeer aan dat verweerder door zijn gedeeltelijke verlening van goedkeuring aan het plan op oneigenlijke wijze de ligging van het HOV-tracé heeft vastgelegd. Bovendien is volgens appellanten in het aldus door verweerder vastgelegde tracé onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden ten aanzien van ondermeer geluidhinder.
2.3.2. Alvorens een oordeel te kunnen geven over de beroepen van appellanten tegen het besluit van verweerder, dient vast te staan wat verweerder in dit besluit omtrent de goedkeuring van het plan heeft besloten. Op grond van het dictum van een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan dient, in voorkomend geval in samenhang met de plankaart, te worden bepaald of, en zo ja in hoeverre, goedkeuring aan het desbetreffende plan is verleend. In het dictum van het bestreden besluit is, voorzover hier van belang, vermeld dat verweerder besluit goedkeuring te verlenen aan het plan, behoudens aan artikel 3.1., tweede gedachtestreepje, van de voorschriften voor wat betreft die plandelen die hij blauw omlijnd heeft aangegeven op “de als zodanig gewaarmerkte kaart A (kaart op basis van de plankaart, waarop het HOV-tracé is aangeduid)”. Dit onderdeel van artikel 3.1. van de planvoorschriften voorziet in de aanleg van
openbaar-vervoerbanen ten behoeve van het openbaar vervoer en het Hoogwaardig Openbaar Vervoer. Op de in het dictum bedoelde kaart is een aantal blauwe lijnen ingetekend. Uit het renvooi bij deze kaart blijkt dat in vergelijking met de plankaart op deze kaart binnen de bestemming “Verkeersdoeleinden” door middel van een raster binnen blauwe lijnen de aanduiding ‘tracé HOV’ is opgenomen en dat in vergelijking met de plankaart de plangrens met een blauwe lijn is aangeduid. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat geen enkel plandeel met blauw is omlijnd, omdat de blauwe lijnen die op de kaart zijn aangebracht, gelet op het renvooi bij deze kaart, respectievelijk bij de aanduiding ‘tracé HOV’ en de aanduiding van de plangrens behoren. Uit de kaart zou ook kunnen worden afgeleid dat het plandeel voor de gronden met de aanduiding ‘tracé HOV’ blauw zijn omlijnd, omdat de blauwe lijn die blijkens het renvooi de plangrens aanduidt buiten beschouwing moet worden gelaten. Ten slotte zou uit de kaart kunnen worden afgeleid dat alle plandelen blauw zijn omlijnd, omdat de plangrens op deze kaart in tegenstelling tot de plankaart met een blauwe lijn is aangeduid en het renvooi bij deze kaart buiten beschouwing moet worden gelaten nu daarnaar in het dictum niet is verwezen.
Gelet hierop is niet eenduidig te bepalen in hoeverre verweerder goedkeuring heeft verleend aan het plan, zodat dit besluit is genomen in strijd met het beginsel van de rechtszekerheid.
2.3.3. Voorzover verweerder heeft beoogd alleen goedkeuring te verlenen aan artikel 3.1., tweede gedachtestreepje, van de planvoorschriften voor wat betreft de gronden met de bestemming “Verkeersdoeleinden” waar blijkens nadere informatie van het gemeentebestuur het HOV-tracé komt te liggen, overweegt de Afdeling als volgt.
Ingevolge artikel 10:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een besluit alleen dan gedeeltelijk worden goedgekeurd indien gedeeltelijke inwerkingtreding strookt met aard en inhoud van het besluit. Het plan zoals dit door de gemeenteraad is vastgesteld en aan verweerder ter goedkeuring is aangeboden kent slechts de bestemming “Verkeersdoeleinden”, zonder nadere aanduiding van het HOV-tracé.
In de plantoelichting is in dit verband vermeld dat deze bestemming uitsluitend vastlegt welke gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden en dat de definitieve inrichting van de wegen waarover het HOV-tracé loopt in overleg met de bewoners van de wijken in een later stadium dient te worden ingevuld. De gemeenteraad heeft aldus nadrukkelijk gekozen voor een globale planopzet welke ruimte laat voor een nadere invulling. Door slechts voor bepaalde gronden goedkeuring te verlenen aan het onderdeel van de planvoorschriften dat voorziet in de aanleg van openbaar-vervoerbanen ten behoeve van het openbaar vervoer en het Hoogwaardig Openbaar Vervoer, heeft verweerder beoogd de ligging van het HOV-tracé vast te leggen. Deze door verweerder beoogde gedeeltelijke goedkeuring van het plan strookt naar het oordeel van de Afdeling niet met de aard en inhoud van het plan zoals dit door de gemeenteraad is vastgesteld en ter goedkeuring aan verweerder is aangeboden en is daarmee in strijd met het bepaalde in artikel 10:29, eerste lid, voornoemd. Het feit dat verweerder bij het bepalen van de reikwijdte van de door hem beoogde gedeeltelijke goedkeuring is afgegaan op nadere informatie van het gemeentebestuur over de ligging van het HOV-tracé, doet niet af aan dit oordeel. Daarbij betrekt de Afdeling dat deze handelwijze van verweerder voorbijgaat aan de belangen van appellanten aangaande een wezenlijk onderdeel van het plan. Bovendien doet de door verweerder beoogde gedeeltelijke onthouding van goedkeuring geen recht aan de bevoegdheid van de gemeenteraad in het kader van artikel 30, gelezen in samenhang met artikel 28 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, om na onthouding van goedkeuring een nieuw plan vast te stellen, rekening houdend met de aan de onthouding van goedkeuring ten grondslag liggende motivering en na afweging van alle betrokken belangen.
2.3.4. Voorzover appellanten betogen dat de door verweerder beoogde gedeeltelijke verlening van goedkeuring aan het plan leidt tot het vastleggen van een HOV-tracé dat onvoldoende rekening houdt met de belangen van omwonenden ten aanzien van ondermeer geluidhinder, overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 15, eerste lid, onder b., van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 is, voorzover hier van belang, bepaald dat in een bestemmingsplan een dwarsprofiel van de voornaamste wegen dient te worden opgenomen, dan wel dat anderszins het aantal rijstroken van deze wegen dient te worden vastgelegd, voorzover de uitvoering van de Wet geluidhinder zulks vereist. Niet is gebleken dat ten tijde van het nemen van het besluit omtrent goedkeuring van het plan, voor de wegen in het plangebied een maximum snelheid van 30 kilometer per uur gold, dan wel dat tot het instellen van deze maximum snelheid door het bevoegd gezag was besloten. Ook overigens is niet gebleken dat de in artikel 74, tweede en derde lid, van de Wet geluidhinder bedoelde uitzonderingen zich voordoen. Gelet op het eerste lid van artikel 74 voornoemd dient er derhalve vanuit te worden gegaan dat zich aan weerszijden van de wegen in het plangebied een geluidzone bevindt. De breedte van deze zone wordt bepaald aan de hand van het aantal rijstroken zoals vastgelegd in het dwarsprofiel dan wel zoals anderszins is vastgelegd in het bestemmingsplan. Nu in het plan geen juridisch bindend dwarsprofiel is opgenomen, dan wel anderszins is vastgelegd uit hoeveel rijstroken de wegen in het plangebied bestaan, kan de breedte en ligging van de geluidzone langs deze wegen niet worden bepaald terwijl de toepassing van de in de Wet geluidhinder gestelde normen in een concreet geval, daarvan afhankelijk is. Het plan is derhalve in strijd met het bepaalde in artikel 15, eerste lid, onder b., van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Verweerder heeft echter geen aanleiding gezien om goedkeuring aan het plan te onthouden en heeft derhalve gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3.5. De beroepen zijn gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Nu er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, bestaat er aanleiding om, met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, alsnog goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellanten sub 2], Werkgroep Begijnstraat en [appellanten sub 4] te worden veroordeeld. Ten aanzien van het verzoek van [appellanten sub 2] tot veroordeling van verweerder in de door hen zogenoemde ‘buitengerechtelijke kosten’, alsmede ten aanzien van het verzoek van Werkgroep Begijnstraat tot veroordeling van verweerder in de zogenoemde ‘extra kosten inzake HOV’, overweegt de Afdeling als volgt. In het ter uitvoering van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gegeven Besluit proceskosten bestuursrecht is in artikel 1 bepaald op welke kosten een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht uitsluitend betrekking kan hebben. De door [appellanten sub 2] in hun specificatie opgegeven ‘tekstverwerking- en kopieerkosten’, ‘vergaderkosten’ en de kosten genoemd onder ‘diversen’ behoren daar niet toe, evenmin als de door Werkgroep Begijnstraat in hun specificatie opgegeven kopieer- en verzendkosten.
De door [appellanten sub 2] in hun specificatie opgegeven reis- en verblijfkosten, alsmede de kosten voor juridisch advies dienen op grond van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht op de in dit besluit genoemde wijze forfaitair te worden vastgesteld. Overigens is van belang dat, zoals volgt uit de Nota van Toelichting bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb. 1993, 763), een kostenveroordeling niet is bedoeld als volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de kosten.
Ten aanzien van [appellanten sub 1] is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 8 juli 2003, nummer 887000;
III. onthoudt goedkeuring aan het bestemmingsplan “Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) Veldhoven (Heemweg (ged.), Bossebaan, Zonderwijk en ’t Look)”;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 630,17, waarvan een bedrag groot
€ 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant als volgt te worden betaald aan appellanten:
- aan [appellanten sub 2] een bedrag van € 370,27
- aan Werkgroep Begijnstraat en aan [appellanten sub 4] elk een bedrag van € 129,95;
VI. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van hun beroepen betaalde griffierecht als volgt vergoedt:
- aan [appellanten sub 1]. [appellanten sub 2], en [appellanten sub 4] elk een bedrag van € 116,00;
- aan Werkgroep Begijnstraat een bedrag van € 232,00.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Troost
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004
234-417.