ECLI:NL:RVS:2004:AP1124

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307212/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • B. Klein Nulent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavingsverzoek erfafscheiding door college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Mierlo, thans Geldrop-Mierlo. Het verzoek, ingediend door [verzoeker], betreft een erfafscheiding op het perceel [locatie 1] te Mierlo. Het college heeft op 27 november 2001 het verzoek afgewezen, waarna [verzoeker] bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 25 juni 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 26 september 2003 het beroep van [verzoeker] gegrond verklaard en de beslissing van het college vernietigd. Tegen deze uitspraak hebben zowel [verzoeker] als het college hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 mei 2004 behandeld. De erfafscheiding, bestaande uit gemetselde penanten en poorten, is geplaatst vóór de voorgevelrooilijn, wat volgens de rechtbank betekent dat er een bouwvergunning vereist is. De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat er sprake is van een bijzonder geval waarin handhavend optreden niet nodig zou zijn. De Afdeling bevestigt dat er geen concreet zicht op legalisering is, aangezien de erfafscheiding in strijd is met het bestemmingsplan "Mierlo Dorp".

De Afdeling oordeelt verder dat het college niet in zijn recht staat om handhavend optreden te laten vervallen, ook al heeft het college acht jaar niet opgetreden tegen de illegale situatie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel van appellanten wordt eveneens verworpen, omdat de door hen genoemde erfafscheiding een bouwvergunning had. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van [verzoeker].

Uitspraak

200307212/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats],
2. het college van burgemeester en wethouders van Mierlo,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 september 2003 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant sub 2.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Mierlo, thans Geldrop-Mierlo (hierna: het college), het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen de erfafscheiding op het perceel [locatie 1] te Mierlo (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 25 juni 2002 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 september 2003, verzonden op 30 september 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten sub 1 bij brief van 31 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag en het college bij brief van 10 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Appellanten sub 1 hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 20 november 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 23 december 2003 heeft [verzoeker] een reactie ingediend.
Bij brieven van 2 januari 2004 en 3 mei 2004 respectievelijk 5 maart 2004 zijn nadere stukken ontvangen van appellanten sub 1 en van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2004, waar appellanten sub 1 in persoon zijn verschenen. Tevens is [verzoeker] daar gehoord. Het college is, met bericht, niet ter zitting verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het door het college afgewezen verzoek om handhaving ziet op een erfafscheiding, bestaande uit 3 gemetselde penanten met daartussen twee poorten. De erfafscheiding bevindt zich aan de achterzijde van het perceel van appellanten sub 1, maar is geplaatst vóór de voorgevelrooilijn die loopt langs voorgevels van de woningen aan de achter het perceel gelegen Christinastraat.
2.2. Anders dan appellanten sub 1 hebben betoogd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat op grond van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet voor het oprichten van de erfafscheiding een bouwvergunning is vereist. De omstandigheid dat appellanten sub 1 in 1993 door een ambtenaar van de gemeente is medegedeeld dat voor de erfafscheiding geen bouwvergunning nodig was, wat daar ook van zij, maakt dat niet anders. Nu geen bouwvergunning is verleend, was het college bevoegd daartegen handhavend op te treden.
2.3. Alleen in bijzondere gevallen kan het college afzien van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
2.4. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een bijzonder geval. Er is geen concreet zicht op legalisering, nu de erfafscheiding in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Mierlo Dorp". Het college heeft in de beslissing op bezwaar aangegeven geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te willen verlenen.
De omstandigheid dat het college gedurende acht jaar niet tegen de erfafscheiding heeft opgetreden, hoewel het van de illegale situatie op de hoogte was, betekent, anders dan appellanten betogen, niet dat het college daarmee het recht op handhavend optreden heeft verwerkt. Dat [verzoeker] niet eerder een verzoek om handhaving heeft ingediend leidt niet tot een ander oordeel. De verantwoordelijkheid om handhavend op te treden tegen illegale situaties berust immers bij het college.
Ook het beroep van appellanten op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. De door appellanten genoemde erfafscheiding aan de [locatie 2] betreft geen gelijk geval, nu daarvoor een bouwvergunning is verleend. Het college heeft bovendien aangegeven ten aanzien van recente vergelijkbare gevallen een stringent handhavingsbeleid te voeren.
Gelet op het vorenstaande was in dit geval voor het afzien van handhavend optreden geen plaats.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Geldrop-Mierlo te worden betaald aan [verzoeker].
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004
218-422-423.