200307850/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 oktober 2003 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam
Bij besluit van 15 februari 2002 heeft appellant [wederpartij] meegedeeld dat op grond van artikel 2.4.4, aanhef en onder f, van de Huisvestingsverordening 1999 het recht op bemiddeling met voorrang voor een woning is komen te vervallen en dat hiermee tevens haar voorrangsverklaring is ingetrokken.
Bij besluit van 23 april 2002 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 januari 2004 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
Bij brief van 17 maart 2004 heeft [wederpartij] een nader stuk ingediend. Dit stuk is aan appellant toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.A.H. van der Hijden, ambtenaar bij de gemeente, en [wederpartij] in persoon, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.4.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening 1999 kunnen burgemeester en wethouders een huishouden een voorrangsverklaring verlenen. Een voorrangsverklaring kan worden verleend aan degenen wier medische omstandigheden van zodanig ernstige aard zijn, dat voorrang geboden is, te bepalen door burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 2.4.3, eerste lid, eerste volzin, van de Huisvestingsverordening 1999 bemiddelen burgemeester en wethouders bij eigenaren van woonruimte voor huishoudens die beschikken over een voorrangsverklaring, opdat aan hen passende woonruimte wordt aangeboden.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat burgemeester en wethouders voor de in het eerste lid vermelde huishoudens die beschikken over een voorrangsverklaring, een zogenaamd zoekprofiel vaststellen.
Ingevolge artikel 2.4.4, aanhef en onder f, van de Huisvestingsverordening 1999 wordt de voorrangsverklaring ingetrokken, indien het huishouden het, in het kader van de voorrangsverlening door burgemeester en wethouders te bepalen, aantal passende aanbiedingen voor woonruimte ten onrechte niet heeft geaccepteerd, zulks ter beoordeling van burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 4.1 van de Huisvestingsverordening 1999 zijn burgemeester en wethouders bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
In de Uitvoeringsinstructie Woonruimteverdeling nr. 6 van 10 juli 2001 (Bemiddeling van Voorrangskandidaten) is als uitgangspunt onder meer bepaald dat houders van een voorrangsverklaring recht hebben op ten hoogste één passende aanbieding door de Stedelijke WoningDienst (SWD) op de particuliere markt, óf gedurende een bepaalde periode via WoningNet meedraaien met het aanbodsysteem op de sociale markt.
Tevens wordt in de Uitvoeringsinstructie vermeld dat de voorrangskandidaat wordt beperkt in de keuze voor een woning tot het meest courante deel van de markt en de meest aantrekkelijke woningen afschermt ten behoeve van andere woningzoekenden die daar vaak erg lang op moeten wachten. "Een voorrangsindicatie is niet bedoeld voor het maken van een wooncarrière. De beperkingen die de voorrangskandidaat krijgt opgelegd, worden vastgelegd in een zoekprofiel. (…) Als de voorrangskandidaat niet akkoord gaat met de beperkte mogelijkheden, wordt hem geen voorrang verleend." (blz. 2).
2.2. Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat, nu niet is gebleken dat appellant zich over de medische aspecten van de situatie van [wederpartij] een afgewogen oordeel heeft gevormd en in het bestreden besluit een bespreking of afweging ontbreekt van die medische aspecten, niet inzichtelijk is op welke overwegingen het standpunt is gebaseerd dat met een toiletstoel kan worden volstaan. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat hij zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit het dossier niet is gebleken van dusdanige uitzonderlijke omstandigheden dat een steek- of toiletstoel in dit geval niet als een adequate voorziening zou kunnen worden beschouwd.
Appellant heeft in dit verband benadrukt dat aan [wederpartij] bij besluit van 18 juni 1997 op medische gronden (ziekte van Crohn) een voorrangsverklaring is verstrekt met als zoekprofiel een gelijkvloerse driekamerwoning met douche of bad gelegen op maximaal de eerste verdieping, welk zoekprofiel op 18 augustus 1997 is aangevuld met een buurtbinding voor een woning in Zuid, Rivierenbuurt, de Pijp of Buitenveldert. Appellant betoogt dat dit zoekprofiel vaststaat nu daartegen destijds geen rechtsmiddel is aangewend, zodat van de rechtmatigheid ervan moet worden uitgegaan. De door [wederpartij] herhaaldelijk en met nadruk gevraagde woning met tweede toilet of met mogelijkheid van tweede toilet was, aldus appellant, medisch niet geïndiceerd en vormde geen onderdeel van haar zoekprofiel. De woningen die haar zijn aangeboden kwamen met haar zoekprofiel overeen; nu zij deze woningen alle heeft geweigerd is haar voorrangsverklaring terecht ingetrokken, aldus appellant.
2.3. Uit de stukken blijkt dat de aan [wederpartij] bij besluit van 18 juni 1997 verleende voorrangsverklaring en bijbehorende bemiddeling voorafgaand aan de nu aan de orde zijnde procedure reeds eerder was ingetrokken dan wel gestaakt op grond van artikel 2.4.4, aanhef en onder f, van de Huisvestingsverordening 1999, te weten bij besluit van 15 augustus 2000. Het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar is bij besluit van 6 maart 2001 ongegrond verklaard onder gelijktijdige toepassing van de hardheidsclausule in die zin dat [wederpartij] alsnog de gelegenheid kreeg om gedurende negen maanden met voorrang te reageren op driekamerwoningen zoals in haar zoekprofiel genoemd.
De Afdeling stelt vast dat ten tijde van de thans aan de orde zijnde intrekking van 15 februari 2002, zoals gehandhaafd bij het bestreden besluit van 23 april 2002, deze periode van negen maanden was verstreken. Ter zitting is van de kant van appellant toegelicht dat de aanleiding voor het nemen van het besluit van 15 februari 2002 was gelegen in een min of meer ambtshalve bezien of aanleiding bestaat voor voortzetting dan wel intrekking en beëindiging van de voorrang en bemiddeling.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen - bijvoorbeeld in de uitspraak van 16 april 2003 in zaak no. 200205297/1 (www.raadvanstate.nl) – mag appellant, indien tegen de afgegeven urgentie- of voorrangsverklaring geen bezwaar is gemaakt, bij toewijzing van woonruimte in beginsel uitgaan van het daarin opgenomen zoekprofiel. In het geval echter appellant, zoals dat hier aan de orde was, aanleiding ziet voor het opnieuw bezien van de situatie van bemiddelen en verlenen van voorrang, dient appellant bij die beoordeling uit te gaan van de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene zoals die op dat moment gelden. Appellant heeft dit nagelaten. De rechtbank heeft derhalve in de aangevallen uitspraak met juistheid geconcludeerd, zij het op grond van andere overwegingen dan de Afdeling aan haar oordeel ten grondslag legt, dat appellant zich alsnog, na het eventueel opnieuw horen van [wederpartij] en na een eventueel nieuw advies van een (keurings)arts, een afgewogen oordeel dient te vormen over met name de medische aspecten van de situatie waarin [wederpartij] verkeert.
De door de rechtbank uitgesproken vernietiging van het besluit van 23 april 2002 blijft derhalve in stand. Appellant dient met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling opnieuw te beslissen op het bezwaar van [wederpartij].
2.4. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004