ECLI:NL:RVS:2004:AP1135

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401468/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan goedkeuring en bezwaar van omwonenden

Op 9 juni 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het bestemmingsplan "Kleinemeer e.o." dat op 19 juni 2003 door de gemeenteraad van Hoogezand-Sappemeer was vastgesteld. Appellant sub 1 en appellant sub 2 hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerden dat zij niet waren gehoord voordat de goedkeuring werd verleend. De zaak werd behandeld op 19 april 2004, waar beide appellanten in persoon verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de verweerder, het college van gedeputeerde staten van Groningen, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.R. van der Zee.

De Afdeling overwoog dat de verweerder, op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de taak heeft om te beoordelen of het bestemmingsplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten voerden aan dat zij niet voldoende waren gehoord, maar de Afdeling oordeelde dat de WRO geen verplichting oplegt om alle betrokkenen te horen. De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een nadere hoorzitting vereisten.

De Afdeling oordeelde verder dat de gemeenteraad de zienswijze van een belanghebbende niet voldoende had gemotiveerd weerlegd en dat het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" in strijd was met het recht. De gemeenteraad had gesteld dat het perceel niet geschikt was voor bebouwing, en de Afdeling volgde dit standpunt. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling de beroepen ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder om goedkeuring te onthouden aan het plandeel.

Uitspraak

200401468/1.
Datum uitspraak: 9 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Hoogezand-Sappemeer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 mei 2003, het bestemmingsplan “Kleinemeer e.o.” vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 17 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 19 februari 2004, en appellant sub 2 bij brief van 12 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2004, waar appellant sub 1, in persoon, appellant sub 2, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.J. van der Kooij, ambtenaar van de provincie,
zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door A.R. van der Zee, ambtenaar van de gemeente, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Appellanten voeren als bezwaar van formele aard aan dat zij niet zijn gehoord alvorens verweerder omtrent de goedkeuring heeft beslist. Volgens hen klemt dit te meer nu een ambtenaar van de provincie het perceel heeft bezocht waarop de bij het bestreden besluit gegrond verklaarde bedenkingen van [belanghebbende] betrekking hebben.
2.2.1. Zoals is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2000, E01.96.0227 (BR 2000/414), is artikel 7:16, eerste lid, van de Awb niet rechtstreeks op de procedure omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan van toepassing. Voor een analoge toepassing van dit artikel ziet de Afdeling evenmin aanleiding.
Ingevolge artikel 27, derde lid, van de WRO dient verweerder degenen die bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid te stellen een nadere mondeling toelichting te geven. De WRO legt verweerder geen verplichting op anderen eveneens te horen. Dit neemt niet weg dat zich in het kader van de zorgvuldige voorbereiding van een besluit bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die voor verweerder aanleiding zouden kunnen zijn zich nader te laten informeren. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens het verhandelde ter zitting met de bezichtiging van het perceel aan [belanghebbende] niet de mogelijkheid is geboden om – in aanvulling op de door hem ingediende bedenkingen en de hoorzitting – zijn standpunt toe te lichten. Voorts is verweerder, blijkens het verweerschrift, bij het nemen van zijn besluit zich bewust geweest van bezwaren van omwonenden.
2.3. Het plan heeft betrekking op de kern Sappemeer en voorziet in actualisering van het planologisch regime.
2.4. Verweerder heeft het plandeel met de bestemming “Woondoeleinden”, voorzover rood omlijnd aangeduid op de plankaart, in strijd geacht met het recht en heeft daaraan goedkeuring onthouden. Hij stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad de zienswijze van [belanghebbende], die ertoe strekt dat de bouw van een woning op deze plaats wordt toegestaan, niet draagkrachtig gemotiveerd heeft weerlegd.
2.4.1. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan dit plandeel. Volgens hen heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden, die ermee zijn gediend dat het perceel waarop dit plandeel betrekking heeft onbebouwd blijft.
2.4.2. De gemeenteraad heeft zijn oordeel dat niet in de door [belanghebbende] gewenste mogelijkheid dient te worden voorzien, onder meer doen steunen op de overweging dat met het plan geen nieuwe ontwikkelingen worden beoogd. Nieuwe ontwikkelingen kunnen volgens de gemeenteraad slechts worden bezien in samenhang met het zogenoemde Middengebied. Ten slotte heeft de gemeenteraad zich op het standpunt gesteld dat het perceel uit stedenbouwkundig oogpunt niet geschikt is voor bebouwing.
2.4.3. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder er niet van heeft kunnen uitgaan dat het conserverende karakter van het plan, alsmede toekomstige ontwikkelingen in het Middengebied, niet meebrengen dat het perceel uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onbebouwd dient te blijven. Gelet op de oppervlakte van het perceel en de ligging daarvan aan een straat met woonbebouwing, is de Afdeling verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd dat de bouw van een woning op het perceel op stedenbouwkundige bezwaren stuit. Bij het ingevolge artikel 30 van de WRO op te stellen plan dient de gemeenteraad dan ook mede aandacht te schenken aan het ter zitting uiteengezette standpunt van verweerder dat binnen het plangebied percelen met een vergelijkbare breedte zijn bebouwd met een vrijstaande woning.
2.4.4. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht wegens strijd met het recht goedkeuring onthouden aan het plandeel. De beroepen zijn ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2004
-275.