200306125/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats] (thans: de erven [appellant]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 15 augustus 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel.
Bij besluit van 3 juli 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Franekeradeel (hierna: het college van b en w) appellant een bijdrage van € 54.454,00 toegekend ten behoeve van het saneren van verontreiniging van de bodem van het perceel [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente [plaats], sectie […], nr. […] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 30 oktober 2002 heeft het college van b en w het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het desbetreffende advies van de commissie voor de behandeling van bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 oktober 2003 heeft het college van b en w van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2004, waar de erven [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college van b en w, vertegenwoordigd door F. Zuurveen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2.1. De bijdrage is toegekend ter uitvoering van het krachtens de Wet stedelijke vernieuwing (hierna: de Wsv) vastgestelde ontwikkelingsprogramma 2000-2005 (hierna: het ontwikkelingsprogramma).
2.2. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wsv, voorzover thans van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder investeringsbudget verstaan: subsidie aan een gemeente krachtens hoofdstuk 3, ter tegemoetkoming in de kosten van de uitvoering van een ontwikkelingsprogramma.
Ingevolge artikel 2 draagt de gemeenteraad zorg voor stedelijke vernieuwing. Hiertoe stelt hij een ontwikkelingsprogramma vast of treft anderszins maatregelen in het belang van de stedelijke vernieuwing.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, voorzover thans van belang, wordt investeringsbudget verleend aan een gemeente die beschikt over een door de gemeenteraad vastgesteld ontwikkelingsprogramma.
2.3. De beschikking tot verlening van investeringsbudget, gegeven op aanvraag van het college van b en w, vestigt volgens de Memorie van Toelichting bij de Wsv (hierna: de MvT) aanspraak op financiële middelen en verplicht tot het realiseren van de in het ontwikkelingsprogramma opgenomen beleidsprestaties, waarvan bij de uiteindelijke verlening kan worden afgeweken. Gemeenten bepalen, op welke wijze zij het investeringsbudget aanwenden binnen wettelijke grenzen: wanneer zij (een deel van) het investeringsbudget als subsidie beschikbaar stellen voor bepaalde activiteiten, dient in dat geval een gemeentelijke subsidieverordening te worden opgesteld, aldus de MvT.
2.4. Bij besluit van 10 januari 2002 heeft de raad van de gemeente de Algemene Subsidieverordening Frankeradeel 2002 (hierna: de Subsidieverordening) vastgesteld. De Subsidieverordening is op 1 maart 2002 in werking getreden.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Subsidieverordening is deze van toepassing op de subsidiëring van activiteiten door de gemeente Franekeradeel voorzover daarop geen ander wettelijk voorschrift van toepassing is.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, is het college van b en w bevoegd besluiten te nemen over subsidieaanvragen.
2.5. Het saneren van verontreiniging van de bodem van het perceel maakt deel uit van het ontwikkelingsprogramma dat door de gemeenteraad is vastgesteld. Ten behoeve van deze bodemsanering is in het ontwikkelingsprogramma een bedrag gereserveerd van ƒ 80.000,00 (€ 36.302.42), terwijl de kosten van de bodemsanering zijn vastgesteld op ƒ 140.000,00 (€ 63.529,23). Bij besluit van 6 oktober 2000 heeft het college van gedeputeerde staten van Friesland (hierna: het college van gs) te kennen gegeven akkoord te zijn met de voormelde reservering.
De bodemsanering is in juni 2001 uitgevoerd. De kosten van de bodemsanering bleken hoger dan het vastgestelde bedrag. Het college van b en w heeft naar aanleiding hiervan, na overleg met het college van gs, het gereserveerde bedrag herzien en vastgesteld op ƒ 110.000,00 (€ 49.915,82). Het heeft uit gemeentelijke middelen hieraan nog € 4.539,00 toegevoegd. Bij besluit van 3 juli 2002 is aan appellant in totaal een bijdrage van € 54.454,00 toegekend. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd.
2.6. De rechtbank heeft overwogen dat het college van b en w een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de hoogte van de bijdrage in het kader van het ontwikkelingsprogramma, voorzover die bijdrage het in het ontwikkelingsprogramma vermelde bedrag overschrijdt, zoals het geval is in de onderhavige zaak. Zij heeft verder overwogen dat niet kan worden staande gehouden dat het college bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot toekenning van een bijdrage van € 54.454,00 heeft kunnen komen.
2.7. Appellant betoogt dat de rechtbank er aldus ten onrechte aan is voorbijgegaan dat de gemeente haar verantwoordelijkheden naast zich heeft neergelegd, waardoor hij minder subsidie heeft gekregen, dan waarop hij aanspraak heeft. Voorts betoogt hij dat de rechtbank heeft miskend dat het college van gs bij besluit van 6 oktober 2000 heeft bepaald dat hij niet meer dan ƒ 60.000,00 (€ 27.226,81) behoeft bij te dragen in de kosten van de bodemsanering.
2.8. Anders dan appellant betoogt, geeft de Wsv, noch de Subsidieverordening, een basis voor het oordeel dat de gemeente Franekeradeel verantwoordelijk is voor de bodemsanering en de kosten daarvoor en daarmee het risico van hogere dan verwachte kosten moet dragen. Voor financiële compensatie van tegenvallers biedt de Wsv, noch de Subsidieverordening, een grondslag. Dat appellant in het kader van het ontwikkelingsprogramma, als bedoeld in de Wsv, een tegemoetkoming in de kosten van de bodemsanering is toegekend, maakt dit niet anders.
Uit de stukken blijkt niet en niet is aannemelijk gemaakt dat appellant, zoals hij stelt, door het college van gs te kennen is gegeven dat hij niet meer dan ƒ 60.000,00 (€ 27.226,81) van de totale kosten van de bodemsanering zou behoeven te dragen. Aan de mogelijke betekenis van zodanige mededeling komt de Afdeling reeds om die reden niet toe.
2.9. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004