ECLI:NL:RVS:2004:AP1604

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306271/1 en 200305924/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. van Dijk
  • J.H.B. van der Meer
  • J.A.M. van Angeren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor railschermproject in Nunspeet

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 juni 2004 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door het dagelijks bestuur van het Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Noordwest-Veluwe en het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet. De aanvraag betrof een tegemoetkoming in de voorbereidingskosten voor een railschermproject in de gemeente Nunspeet, die op 3 februari 2003 door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat er geen financiële ruimte meer was binnen het subsidieplafond, dat was vastgesteld op € 9.983.165,00 voor de sanering van verkeerslawaai voor het jaar 2002. De appellanten voerden aan dat hun aanvraag al in 1999 was ingediend en dat het subsidieplafond geen negatieve gevolgen voor hun aanvraag zou mogen hebben.

De Raad van State oordeelde dat de aanvraag van appellanten niet voor honorering in aanmerking kwam, omdat het subsidieplafond was uitgeput. De subsidieverdeling moest binnen het resterende plafond blijven, en de aanvraag voldeed niet aan de voorwaarden voor honorering. De verlaging van het subsidieplafond op 12 december 2002 had geen invloed op de beoordeling van de aanvraag, aangezien de subsidieverdeling volgens de regeling van 20 februari 2002 diende te geschieden. De Raad van State verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van subsidieplafonds en de voorwaarden waaronder subsidies kunnen worden verleend. De beslissing van de Raad van State bevestigt dat aanvragen voor subsidies binnen de gestelde financiële kaders moeten blijven en dat eerdere aanvragen niet automatisch recht geven op honorering, vooral niet als het subsidieplafond is uitgeput.

Uitspraak

200306271/1 en 200305924/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam
“Intergemeentelijk Samenwerkingsverband Noordwest-Veluwe”, gevestigd te Harderwijk,
2. het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet,
appellanten,
en
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2003 heeft verweerder een aanvraag van appellant sub 1. om een tegemoetkoming in de voorbereidingskosten voor een railschermproject in de gemeente Nunspeet afgewezen.
Bij besluiten van 25 juli 2003, respectievelijk 13 augustus 2003 heeft verweerder het hiertegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben appellanten bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 5 en 19 september 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 20 april 2004, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. P. Baas, ambtenaar bij de gemeente Nunspeet, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B. Vink, medewerker van de Centrale Directie Juridische Zaken, vergezeld van ir. D.G. de Gruijter, werkzaam bij het ministerie van verweerder, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer (hierna: het Subsidiebesluit) kan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) aan het gemeentebestuur of het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling als bedoeld in artikel 8 op aanvraag subsidie verlenen terzake van
- voorzover hier van belang - de kosten van:
a. afschermende maatregelen tegen spoorweglawaai, of geluidreducerende maatregelen aan de constructie van een spoorweg;
b. voorbereiding en begeleiding van en het toezicht op die maatregelen.
Ingevolge artikel 16, derde lid, van het Subsidiebesluit wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, onder b, slechts verleend ten behoeve van maatregelen ter bescherming van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen die een hogere geluidsbelasting vanwege een spoorweg ondervinden dan een door de Minister jaarlijks
- gelijktijdig met de vaststelling van de subsidieplafonds voor de uitvoering van dit besluit, krachtens artikel 15.13, derde lid, van de Wet milieubeheer -in de Staatscourant bekend te maken waarde.
Ingevolge artikel 16, vierde lid, van het Subsidiebesluit is artikel 12, - voorzover hier van belang - tweede lid van overeenkomstige toepassing.
2.1.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Subsidiebesluit kan de Minister aan het gemeentebestuur of het bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling als bedoeld in artikel 8 op aanvraag subsidie verlenen terzake van
- voorzover hier van belang - de kosten van:
a. verkeersmaatregelen of afschermende maatregelen tegen wegverkeerslawaai ;
b. voorbereiding en begeleiding van en het toezicht op die maatregelen.
Ingevolge artikel 12, tweede lid, van het Subsidiebesluit wordt de subsidie bedoeld in het eerste lid, onder b, afzonderlijk aangevraagd en verleend.
2.1.2. Bij regeling van 20 februari 2002 met kenmerk LMV 2001137498 (Staatscourant 26 februari 2002, nr. 40) heeft de Minister, gelet op
artikel 15.13, derde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 16, derde en vierde lid, van het Subsidiebesluit, de subsidieplafonds voor de sanering van verkeerslawaai vastgesteld voor het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002. Daarbij is het plafond voor de subsidies, genoemd in artikel 1, aanhef en onder c, van de regeling, ten behoeve van afschermende en geluidreducerende maatregelen tegen spoorweglawaai als bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 3.4, van het Subsidiebesluit en subsidies voortvloeiende uit beslissingen op bezwaar of rechterlijke uitspraken met betrekking tot afschermende en geluidreducerende maatregelen tegen spoorweglawaai als bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 3.4, van het Bijdragenbesluit openbare lichamen milieubeheer en in hoofdstuk 2, paragraaf 3.4, van het Subsidiebesluit vastgesteld op € 9.983.165,00.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de regeling komen in het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 voor subsidie als bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 3.4, van het Subsidiebesluit in aanmerking:
a. projecten waarvoor de eerder verleende subsidie wordt verhoogd en die zijn geplaatst op een vóór 1 januari 2002 in de Staatscourant bekendgemaakte lijst als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het Subsidiebesluit;
b. voor wat betreft afschermende maatregelen of geluidwerende maatregelen in plaats van of in aanvulling op afschermende of geluidreducerende maatregelen: projecten die vóór 1 mei 2002 worden geplaatst op een lijst als bedoeld in artikel 12, vierde lid, van het Subsidiebesluit;
c. subsidieaanvragen voor voorbereiding en begeleiding van en het toezicht op afschermende maatregelen tegen spoorweglawaai of geluidreducerende maatregelen aan de constructie van de spoorweg, welke worden getroffen ter bescherming van een verzameling van woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen waarvan tenminste een van deze een hogere geluidsbelasting vanwege een spoorweg ondervindt dan
65 dB(A).
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de regeling komen de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde projecten het eerst voor subsidieverlening in aanmerking. Vervolgens komen de in het eerste lid, onder c, bedoelde maatregelen voor subsidieverlening in aanmerking, waarbij geldt dat het eerst in aanmerking komen:
a. in het geval het geluidreducerende maatregelen betreft, projecten waarbij het quotiënt van het bedrag dat volgt uit toepassing van onderdeel 2 van Bijlage A, bij de artikelen 12a, tweede lid, 12k, eerste lid, 18 en 19, derde lid, van het Subsidiebesluit en het aantal daarin betrokken woningen het grootste is;
b. in het geval het afschermende maatregelen betreft, projecten waarvan het quotiënt van de maximale schermkosten, bedoeld in Bijlage I, formulier RBb, bij de Uitvoeringsregeling sanering verkeerslawaai en de gemiddelde kosten van afschermende maatregelen, bedoeld in onderdeel B van Bijlage IV, behorend bij de Uitvoeringsregeling sanering verkeerslawaai, het grootste is.
Ingevolge artikel 5 van de regeling worden aanvragen - voorzover hier van belang - als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c voor 1 april 2002 ingediend bij de Minister.
2.1.3. Bij regeling van 26 april 2002 met kenmerk LMV 2002036953 (Staatscourant 26 april 2002, nr. 81) heeft de Minister, gelet op
artikel 15.13, derde lid, van de Wet milieubeheer en artikel 16, derde en vierde lid, van het Subsidiebesluit, een lijst met projecten vastgesteld die in aanmerking komen voor subsidie voor de uitvoerings- en voorbereidingskosten van de sanering verkeerslawaai in 2002. In de Toelichting daarbij wordt vermeld dat voor het deel van het subsidieplafond dat na honorering van de aanvragen voor een subsidie ten behoeve van uitvoeringskosten nog resteert, de projecten met de hoogste prioriteit voor voorbereidingssubsidie in aanmerking komen.
2.1.4. Bij regeling van 11 december 2002 met kenmerk LMV 2002092264 (Staatscourant 12 december 2002, nr. 240) heeft de Minister de regeling van 20 februari 2002, houdende vaststelling van subsidieplafonds sanering verkeerslawaai 2002, gewijzigd.
Ingevolge artikel 1, aanhef, onder A sub 3, van de regeling wordt artikel 1 van de regeling van 20 februari 2002 als volgt gewijzigd. In onderdeel c wordt “€ 9.983.165,00” vervangen door: € 2.700.000,00.
2.2. Bij het bij de beslissing op bezwaar gehandhaafde besluit heeft verweerder een aanvraag van appellant sub 1. om een tegemoetkoming in de voorbereidingskosten voor een railschermproject in de gemeente Nunspeet afgewezen. Hij heeft daarbij overwogen dat er geen ruimte is vrijgekomen voor de verlening van subsidies aan projecten waarvoor nog niet eerder een subsidie is verleend, en dat honorering van de aanvraag zou leiden tot een overschrijding van het subsidieplafond, hetgeen artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verbiedt.
2.3. Appellanten betogen - onder verwijzing naar artikel 4:27, tweede lid, van de Awb - dat het subsidieplafond geen negatieve gevolgen kan hebben voor hun aanvraag, enerzijds omdat de aanvraag is ingediend in 1999 en daarna is gehandhaafd zodat verweerder ruim voor het subsidietijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 de aanvraag in zijn bezit had en anderzijds omdat het subsidieplafond is vastgesteld in de loop van dat subsidietijdvak.
2.4. Dit betoog treft geen doel. Voor subsidies ten behoeve van afschermende en geluidreducerende maatregelen tegen spoorweglawaai is in artikel 1, aanhef en onder c, van de regeling van 20 februari 2002 het subsidieplafond vastgesteld op € 9.983.165,00. De subsidieverdeling met betrekking tot de projecten vindt plaats op de wijze genoemd in artikel 3, tweede lid van die regeling. Volgens de wijze van verdeling moet de honorering van een aanvraag voor subsidies voor voorbereidingsmaatregelen binnen het restant van het subsidieplafond blijven. De aanvraag van appellanten komt niet voor honorering in aanmerking, omdat het subsidieplafond is uitgeput en er daardoor geen financiële ruimte is voor subsidies aan projecten waarvoor nog niet eerder subsidie is verleend.
2.4.1. De verlaging van het subsidieplafond op 12 december 2002 leidt niet tot een ander oordeel. Het subsidieplafond is verlaagd met een bedrag dat bestemd is voor twee projecten die voorkomen op de lijst met projecten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de regeling van 20 februari 2002. Ten behoeve van die twee projecten zijn bij afzonderlijke ministeriële regeling op basis van artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer subsidieplafonds vastgesteld. Het bedrag van deze subsidieplafonds is in mindering gebracht op het subsidieplafond. Nu subsidieaanvragen voor voorbereiding van afschermende maatregelen tegen spoorweglawaai, zoals de onderhavige, ingevolge artikel 3, tweede lid, van de regeling van 20 februari 2002 pas voor honorering in aanmerking komen na subsidiëring van de projecten op vorenbedoelde lijst, heeft de met de subsidiëring van die projecten verband houdende verlaging van het subsidieplafond geen gevolgen gehad voor de aanvraag van appellanten. Het beroep op artikel 4:27, tweede lid, van de Awb slaagt derhalve evenmin.
2.5. De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. J.A.M. van Angeren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.C.M. Ramsahai, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ramsahai
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
-401.