ECLI:NL:RVS:2004:AP1609

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306828/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Stede Broec en vrijstellingsbevoegdheid

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "2e herziening van het bestemmingsplan Bedrijfsterreinen Industrieweg" door de gemeenteraad van Stede Broec. Dit besluit werd genomen op 6 maart 2003, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. De Raad van State heeft op 16 juni 2004 uitspraak gedaan in het beroep dat door twee appellanten was ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan. De appellanten stelden dat hun bedrijven, die onder de vrijstellingsbevoegdheid van het bestemmingsplan vielen, ten onrechte niet meer als zodanig waren bestemd in de herziening van het bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 mei 2004, waarbij de appellanten en de gemeente vertegenwoordigd waren.

De Afdeling overweegt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellanten voerden aan dat hun bedrijven in de nieuwe indeling ten onrechte zijn ingedeeld in categorie 3, terwijl zij meenden dat zij in categorie 4 moesten worden ingedeeld. De Afdeling stelt vast dat de vrijstellingsbevoegdheid in de herziening van het bestemmingsplan is komen te vervallen, maar dat dit niet in strijd is met de bestaande bedrijfsactiviteiten van de appellanten. De Afdeling concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de indeling van de bedrijven van appellanten correct was en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan rechtmatig was.

De beroepen van de appellanten zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de gemeenteraad om bestemmingsplannen vast te stellen en de beoordelingsruimte van de bestuursorganen in het kader van de ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200306828/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Stede Broec, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 februari 2003, het bestemmingsplan "2e herziening van het bestemmingsplan Bedrijfsterreinen Industrieweg" vastgesteld.
Bij besluit van 19 augustus 2003, kenmerk 2003-10648, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellante sub 1 bij brief van 14 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2003, en appellant sub 2 bij brief van 14 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 2 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 20 februari 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2004, waar appellante sub 1 en appellant sub 2, vertegenwoordigd door mr. D. Goris, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door C. Boon en R. Pastoor, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan is een herziening van het bestemmingsplan “Bedrijfsterreinen Industrieweg”. Dit plan voorzag ten aanzien van de bestemming “Bedrijven” in de bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders vrijstelling te verlenen van het verbod tot vestiging en uitoefening van bedrijven, die voorkomen in categorie 4 van de als bijlage I opgenomen Staat van Inrichtingen. Bij de herziening is deze vrijstellingsbevoegdheid komen te vervallen door een nieuw artikel 6, zesde lid, van de voorschriften. Bij het plan is voorts de Staat van Inrichtingen vervangen door de als bijlage I bij het plan gevoegde “Categorale bedrijfsindeling”.
2.3. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 6, zesde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan "2e herziening van het bestemmingsplan Bedrijfsterreinen Industrieweg", waarmee de bovenstaande vrijstellingsbevoegdheid is komen te vervallen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat hun bedrijven overeenkomstig bestaand gebruik als bedrijven in categorie 4 van de “Categorale bedrijfsindeling” bestemd hadden moeten worden of dat daartoe in ieder geval de vrijstellingsbevoegdheid gehandhaafd zou moeten worden.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien artikel 6, zesde lid, van de voorschriften in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft dit artikel goedgekeurd. Hij is van mening dat de bedrijven van appellanten, overeenkomstig het bestaande gebruik, terecht zijn aangeduid als bedrijven in categorie 3 van de “Categorale bedrijfsindeling”. Om overlast te voorkomen met betrekking tot de voorziene woonwijk “Noordertogt” ten noorden van het plangebied acht hij het voorts redelijk dat de vrijstellingsmogelijkheid voor vestiging en uitoefening van bedrijven in categorie 4 van de “Categorale bedrijfsindeling” is komen te vervallen.
2.5. Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Bedrijfsterreinen Industrieweg” zijn de gronden op de kaart aangeduid als “Bedrijven” bestemd voor bedrijven, dan wel inrichtingen, niet zijnde detailhandelsbedrijven, die voorkomen in categorieën 1, 2 of 3 van de als bijlage I opgenomen Staat van Inrichtingen. Ingevolge artikel 6, zesde lid, van de voorschriften van het bovengenoemd bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het verbod tot vestiging en uitoefening van bedrijven dan wel inrichtingen, voorkomend in de categorie 4 van de als bijlage I opgenomen Staat van Inrichtingen, dan wel bedrijven of inrichtingen welke niet in deze Staat worden genoemd, maar naar aard gelijk te stellen zijn met bedrijven dan wel inrichtingen als bedoeld in categorie 4. Bij het plan is dit artikel 6, zesde lid, van de voorschriften komen te vervallen.
2.5.1. Niet in geding is dat het bedrijf van appellante sub 1 landbouwmachines maakt en repareert en zogenoemde polderschuiten repareert. Evenmin is in geding dat het bedrijf van appellant sub 2 kleine metalen schepen tot 12,5 meter bouwt en kleine schepen repareert.
2.5.2. De Afdeling stelt vast dat nu het plan enkel ziet op het doen vervallen van de bovengenoemde vrijstellingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan “Bedrijfsterreinen Industrieweg” de juistheid van de bestemming die aan de bedrijven van appellanten is toegekend bij het bestemmingsplan “Bedrijfsterreinen Industrieweg” niet in deze procedure aan de orde kan komen.
2.5.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat voorafgaande aan de totstandkoming van het bestemmingsplan “Bedrijfsterreinen Industrieweg” de bedrijfsactiviteiten van appellanten, gelet op de aard en de schaal van deze activiteiten, beschouwd en ingedeeld zijn als activiteiten, die in verband met eventuele hinder onder categorie 3 vallen. Nadien hebben er geen wezenlijke wijzigingen in de aard en schaal van deze bedrijfsactiviteiten plaatsgevonden. Deze zijn ook als zodanig vergund. Indien de indeling niet toereikend zou worden geacht voorzag het plan in de bovengenoemde vrijstellingsmogelijkheid. Appellanten hebben gedurende de planperiode niet verzocht om een dergelijke vrijstelling. Door het gemeentebestuur en verweerder is ter zitting nogmaals gesteld dat de onderhavige bedrijfsactiviteiten binnen categorie 3 vallen. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen een tussen de bedrijven en een nieuwe woonwijk gelegen spoordijk waaraan naar de stelling van de gemeente een geluiddempende werking mag worden toegekend is het in dit geval niet onjuist voornoemde indeling te handhaven.
2.5.4. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat artikel 6, zesde lid, van de voorschriften niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan artikel 6, zesde lid, van de voorschriften. De beroepen zijn ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. van Buuren w.g. van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
178-459.