ECLI:NL:RVS:2004:AP1614

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307535/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • S.P.M. Zwinkels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bodemverontreiniging en saneringsplan in Aalsmeer

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 juni 2004 uitspraak gedaan over een beroep van appellant, handelend onder de naam "Mercedes Truck Demontage", tegen besluiten van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland inzake bodemverontreiniging op een perceel te Aalsmeer. Het college had op 1 juli 2003 vastgesteld dat er sprake was van ernstige bodemverontreiniging op het perceel, maar dat de sanering niet urgent was. Tevens had het college ingestemd met een saneringsplan dat was opgesteld in opdracht van een belanghebbende. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en later beroep ingesteld bij de Raad van State.

Tijdens de zitting op 13 april 2004 heeft appellant zijn beroep ingetrokken voor zover dit betrekking had op de onvolledige kadastrale registratie van de verontreiniging. De Raad van State heeft vastgesteld dat er twee afzonderlijke gevallen van bodemverontreiniging zijn, en dat de verontreiniging met zink en EOX op de betrokken locaties terecht is beoordeeld. Appellant heeft aangevoerd dat de damwandkering in de naastgelegen sloot kapot is en dat hierdoor verontreinigde grond in het oppervlaktewater terechtkomt. Het college heeft echter gesteld dat er geen verontreiniging boven de interventiewaarden is gemeten en dat het risico op verspreiding verwaarloosbaar is.

De Raad van State heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat vervanging van de damwandkering niet noodzakelijk is, gezien de aard van de verontreiniging. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid van de besluitvorming omtrent bodemverontreiniging en de afwegingen die daarbij gemaakt moeten worden.

Uitspraak

200307535/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], handelend onder de naam "Mercedes Truck Demontage", wonend te Aalsmeer,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2003, kenmerk 2003-22776, heeft verweerder krachtens de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming vastgesteld dat op het perceel [locatie a] te Aalsmeer, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummer […] (gedeeltelijk), welke locatie is geregistreerd onder codenummer NH/0358/00310, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering niet urgent is. Voorts heeft verweerder krachtens artikel 39 van de Wet bodembescherming ingestemd met het in opdracht van [belanghebbende]. opgestelde saneringsplan.
Bij besluit van 24 september 2003, kenmerk 2003-34825, heeft verweerder het adres en de kadastrale aanduiding van het geval van bodemverontreiniging gewijzigd.
Bij besluit van 8 oktober 2003, kenmerk 2003-39497, verzonden op 10 oktober 2003, heeft verweerder het tegen het besluit van 1 juli 2003 gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en de kadastrale gegevens in dit besluit, zoals gewijzigd bij voornoemd besluit van 24 september 2003, aangevuld.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2004, waar appellant in persoon en bijgestaan door H.W.T. Beentjes, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.M.C. Rooijers, J. van den Berg en J.L. Bijlmer, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door H.M.G. Lebouille, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op een geval van bodemverontreiniging op het perceel [locatie b] te Aalsmeer, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nos. […]. Omdat de kadastrale registratie voorzover het perceel sectie […], no. […] betreft alsnog heeft plaatsgevonden, heeft appellant zijn beroep ter zitting ingetrokken voorzover dit betrekking heeft op de onvolledige kadastrale registratie van het geval van bodemverontreiniging. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder in de verontreiniging van de grond met zink op de onderhavige locatie en de verontreiniging van de grond met EOX op de naastgelegen locatie [locatie c], kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], no. […], terecht aanleiding gezien om uit te gaan van twee afzonderlijke gevallen van bodemverontreiniging.
2.2. Appellant stelt dat de damwandkering in zijn naast het perceel [locatie b] gelegen sloot op verschillende plaatsen kapot is. Als gevolg hiervan is volgens appellant ernstig verontreinigde grond in de sloot terechtgekomen. Teneinde verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen dient de damwandkering volgens appellant te worden vervangen.
2.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen verontreiniging boven de interventiewaarden van het grondwater is gemeten en dat het verspreidingsrisico verwaarloosbaar is vanwege het immobiele karakter van de verontreiniging. De verspreiding die blijkt uit de urgentiesystematiek is volgens verweerder niet groter dan 1 meter per 5000 jaar. Daarnaast heeft appellant volgens verweerder niet aangetoond dat daadwerkelijk sprake is van verontreiniging van het oppervlaktewater in zijn sloot.
2.2.2. De Afdeling ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gelet op de aard van de verontreiniging niet noodzakelijk is dat de in de sloot van appellant aanwezige damwandkering wordt vervangen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte met het saneringsplan heeft ingestemd. Overigens is ter zitting gebleken dat de eigenaar van de locatie, teneinde verzakking tegen te gaan, voornemens is om de damwandkering te vervangen. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.3. Het beroep is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Zwinkels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
309.