ECLI:NL:RVS:2004:AP1618

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307560/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester Oisterwijk omtrent vergunning voor parenclub

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Oisterwijk, dat op 25 oktober 2001 is genomen. De burgemeester verleende vergunning voor het exploiteren van een parenclub op een specifiek perceel, maar weigerde de vergunning voor een parenclub annex bordeel op twee percelen. Daarnaast werden er sluitingstijden opgelegd voor de parenclub. Op 11 februari 2003 wijzigde de burgemeester het besluit, waarbij de sluitingstijden werden aangepast. De rechtbank Breda verklaarde het beroep van de appellant ongegrond op 7 oktober 2003. De appellant ging in hoger beroep bij de Raad van State, maar de Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de grieven van de appellant tegen onderdeel 3 van het besluit buiten bespreking moesten blijven, omdat hij in bezwaar had aangegeven daartegen niet te willen opponeren. De rechtbank had ook buiten bespreking moeten laten de grieven die de appellant na het verstrijken van de beroepstermijn had aangevoerd. De Afdeling concludeerde dat de appellant geen belang meer had bij het hoger beroep, waardoor het niet-ontvankelijk werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200307560/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 7 oktober 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de burgemeester van de gemeente Oisterwijk.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 oktober 2001 heeft de burgemeester van de gemeente Oisterwijk (hierna: de burgemeester) besloten om:
1. appellant vergunning te verlenen op grond van artikel 3.2.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Oisterwijk (hierna: APV) voor het exploiteren van een parenclub op het perceel [locatie 1] en in het deel van het perceel [locatie 2] te Oisterwijk dat in gebruik is als keuken en kantoor ten behoeve van de parenclub (hierna: onderdeel 1);
2. het verzoek om vergunning voor een parenclub op het perceel [locatie 2], behoudens het deel dat in gebruik is als keuken en kantoor ten behoeve van de parenclub op het perceel [locatie 1], te weigeren (hierna: onderdeel 2);
3. het verzoek om vergunning voor het exploiteren van een parenclub annex bordeel op de voornoemde twee percelen te weigeren (hierna: onderdeel 3);
4. aan de vergunning onder 1 het voorschrift te verbinden, dat het tot 1 november 2006 verboden is het horecabedrijf annex de parenclub voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met zaterdag van 02.00 tot 06.00 uur en op zondag van 03.00 tot 06.00 uur (hierna: onderdeel 4).
Bij besluit van 28 oktober 2002 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 11 februari 2003 heeft de burgemeester het besluit van 25 oktober 2001 in die zin gewijzigd dat onderdeel 4 komt te vervallen en daarvoor het volgende in de plaats gesteld:
4. aan de vergunning onder 1 het voorschrift te verbinden, dat het tot 1 november 2006 verboden is het horecabedrijf annex de parenclub voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven van 04.00 tot 06.00 uur;
5. afwijkingen van de onder 4 genoemde sluitingstijden dienen per gelegenheid aangevraagd te worden onder opgave van de redenen van afwijking.
Bij uitspraak van 7 oktober 2003, verzonden op 9 oktober 2003, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het tegen die besluiten door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 12 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 januari 2004 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2004, waar appellant in persoon en de burgemeester, vertegenwoordigd door drs. S.M.A.C. Wientjes-Diepstraten, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de grieven van appellant tegen onderdeel 3 van het besluit van 25 oktober 2001 buiten bespreking dienen te blijven omdat appellant in bezwaar te kennen had gegeven tegen dat onderdeel van het besluit van 25 oktober 2001 niet te opponeren. De bezwaren van appellant waren enkel gericht tegen onderdeel 2 en onderdeel 4 van dat besluit. De beslissing op bezwaar betreft dan ook slechts die onderdelen. Het beroepschrift van 21 november 2002 heeft appellant uitsluitend gericht tegen de beslissing op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de handhaving van de beslissing over de sluitingstijden (onderdeel 4). Gelet hierop had de rechtbank ook buiten bespreking dienen te laten de grieven die appellant in de loop van de procedure - na het verstrijken van de beroepstermijn, naar zijn zeggen wegens drukte – heeft aangevoerd tegen de in de beslissing op bezwaar tevens vervatte gehandhaafde weigering hem vergunning te verlenen voor de uitbreiding van zijn parenclub (onderdeel 2). Appellant had immers zijn beroep beperkt tot het niet onlosmakelijk met dit onderdeel verbonden onderdeel 4. Inhoudelijke bespreking van appellants bezwaren over onderdeel 2 kan in hoger beroep dan ook niet aan de orde zijn. Ter zitting heeft appellant bevestigd in te kunnen stemmen met de (gewijzigde) openingstijden zoals nader vastgesteld bij besluit van 11 februari 2003. Hetgeen hij daarover in hoger beroep naar voren heeft gebracht behoeft om die reden geen bespreking meer.
2.2. De conclusie moet luiden dat appellant geen belang meer heeft bij het door hem ingestelde hoger beroep, zodat de Afdeling dit hoger beroep niet-ontvankelijk dient te verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
369.