200401415/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 7 oktober 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Jacobswoude een uitwerking van het bestemmingsplan “Woubrugge-Oudendijk" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 december 2003, kenmerk DRM/ARB/03/14322, beslist over de goedkeuring van de uitwerking.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 februari 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2004, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door A.D. van den Dries, ambtenaar van de provincie,
zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. M.A. Bruinen, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerking van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van de uitwerking dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of de uitwerking binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat de uitwerking en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van de uitwerking overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het geschil betreft een uitwerking van het in 2000 door de gemeenteraad van Jacobswoude vastgestelde en door verweerder goedgekeurde bestemmingsplan “Woubrugge-Oudendijk” (hierna: het bestemmingsplan). De uitwerking voorziet in de aanleg van wegen en watergangen ten behoeve van de verwezenlijking van de tweede fase van de uitbreidingswijk Oudendijk in Woubrugge. Deze fase omvat de bouw van ongeveer 65 woningen.
2.3. Appellanten stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de uitwerking, voorzover deze voorziet in een ontsluiting van de tweede fase van de uitbreidingswijk op de Bateweg. Zij stellen dat door de extra verkeersbewegingen die deze woonwijk met zich brengt de Bateweg onevenredig zal worden belast. Appellanten achten dit met het oog op de verkeersveiligheid en het belang van een goede bereikbaarheid in geval van calamiteiten niet gewenst. Zij pleiten voor een alternatieve ontsluiting op de Oudendijkseweg.
2.4. Verweerder heeft de uitwerking goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat deze in overeenstemming is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan. Voorts heeft hij de uitwerking niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
2.5. De uitwerking, voorzover in geding, is gebaseerd op artikel 4 (Uit te werken woondoeleinden), lid C, onder 3, van de voorschriften van het bestemmingsplan.
Ingevolge deze bepaling, voorzover hier van belang, geldt ten aanzien van de verkeersstructuur dat de verkeersontsluiting ten behoeve van gemotoriseerd verkeer dient te geschieden ongeveer volgens de op kaartblad 1 aangegeven aanduidingen “ontsluitingspunt autoverkeer”.
Op genoemd kaartblad is ter plaatse van de Bateweg ter hoogte van de Krabbescheer een dergelijke aanduiding aangebracht. Aldus is in het bestemmingsplan reeds in een ontsluiting van het plandeel met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden” op de Bateweg voorzien.
Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de ontsluiting van de tweede fase van de uitbreidingswijk op de Bateweg in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. Het uitvoering geven aan uitwerkingsregels die zijn neergelegd in het bestemmingsplan is immers een verplichting. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Van dergelijke omstandigheden is de Afdeling in dit geval niet gebleken.
Voorts is niet gesteld, noch gebleken dat niet aan de overige bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels is voldaan.
Daarnaast ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de uitwerking in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Overigens is ter zitting van de zijde van het college van burgemeester en wethouders in reactie op de bezwaren van appellanten naar voren gebracht dat inmiddels een herinrichting van de Bateweg heeft plaatsgevonden en dat het gemeentebestuur voornemens is deze weg aan te wijzen als 30 kilometer-zone.
2.6. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitwerking in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de uitwerking.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Prins
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004