200400240/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Ameland,
verweerder.
Bij besluit van 25 november 2003 heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghouder]een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een schapenhouderij gelegen aan het Tjettepad te Hollum, kadastraal bekend gemeente Ballum, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 2 december 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 februari 2004.
Bij brief van 24 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 mei 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door ing. A.M. Bruin, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.N. Schoustra, ambtenaar van de gemeente, en P.J. IJnsen, wethouder, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt dat verweerder met het bestreden besluit de grondslag van de aanvraag heeft verlaten. Hij wijst op het aan het bestreden besluit verbonden voorschrift 1.13 waaruit volgt dat de veehouderij op een andere locatie dient te worden gesitueerd.
2.2. Verweerder is van mening dat de onderhavige veehouderij op een andere locatie moet worden opgericht, nu de voor deze veehouderij aangevraagde locatie binnen de in de Wet ammoniak en veehouderij genoemde zone van 250 meter rond een kwetsbaar gebied is gelegen en daarom voor deze locatie geen vergunning kan worden verleend. Verweerder heeft derhalve voorschrift 1.13, onder ‘Algemeen, locatie’, aan het bestreden besluit verbonden. Ingevolge dit voorschrift zal de stal, in afwijking van de aanvraag, op de door het bevoegd gezag aangegeven locatie, vermeld in bijlage 2 behorende bij het bestreden besluit, gebouwd moeten worden.
2.2.1. Blijkens de stukken, waaronder de aanvraag, is vergunning gevraagd voor het houden van 110 schapen en 1 paard in één stal. De locatie van deze stal is aangegeven op de bij de aanvraag behorende tekening. Vaststaat dat verweerder bij het bestreden besluit is afgeweken van de door vergunninghouder aangevraagde locatie voor de stal.
Uit het stelsel van de Wet milieubeheer volgt dat het bevoegd gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Verweerder is derhalve gehouden op grondslag van de aanvraag te beoordelen of voor de in die aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden verleend. Of een andere locatie meer geschikt is voor vestiging van de inrichting speelt hierbij geen rol. Nu in voorschrift 1.13, onder ‘Algemeen, locatie’, is bepaald dat de stal in afwijking van de aanvraag op een andere locatie moet worden gebouwd, heeft verweerder hiermee de grondslag van de aanvraag verlaten. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met het stelsel van de Wet milieubeheer genomen.
2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Ameland van 25 november 2003;
III. gelast dat de gemeente Ameland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 116,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. K. Brink en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Montagne
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004