200308045/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], handelend onder de naam "Mercedes Truck Demontage", wonend te Aalsmeer,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 1 juli 2003, kenmerk 2003-21816, heeft verweerder krachtens de artikelen 29 en 37 van de Wet bodembescherming vastgesteld dat op het perceel [locatie a] te Aalsmeer, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummer […] (gedeeltelijk), welke locatie is geregistreerd onder codenummer NH/0358/00263, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvan de sanering niet urgent is. Voorts heeft verweerder krachtens artikel 39 van de Wet bodembescherming ingestemd met het in opdracht van [belanghebbende] opgestelde saneringsplan.
Bij besluit van 7 oktober 2003, kenmerk 2003-39496, verzonden op 15 oktober 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 13 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 14 november 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 januari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2004, waar appellant in persoon en bijgestaan door H.W.T. Beentjes, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. S.M.C. Rooijers, J. van den Berg en J.L. Bijlmer, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door H.M.G. Lebouille, verschenen.
2.1. De Afdeling stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het bestreden besluit betrekking heeft op een geval van bodemverontreiniging op het perceel [locatie a] te Aalsmeer, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nummer […]. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder in de verontreiniging van de grond met EOX op de onderhavige locatie en de verontreiniging van de grond met zink op de naastgelegen locatie [locatie b], kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie […], nos. […], terecht aanleiding gezien om uit te gaan van twee afzonderlijke gevallen van bodemverontreiniging.
2.2. Appellant stelt dat de damwandkering in zijn naast het perceel [locatie a] gelegen sloot op verschillende plaatsen kapot is. Als gevolg hiervan is volgens appellant ernstig verontreinigde grond in de sloot terechtgekomen. Teneinde verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen dient de damwandkering volgens appellant te worden vervangen.
2.2.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen verontreiniging boven de interventiewaarden van het grondwater is gemeten en dat het verspreidingsrisico verwaarloosbaar is vanwege het immobiele karakter van de verontreiniging. De verspreiding die blijkt uit de urgentiesystematiek is volgens verweerder niet groter dan 1 meter per 5000 jaar. Daarnaast heeft appellant volgens verweerder niet aangetoond dat daadwerkelijk sprake is van verontreiniging van het oppervlaktewater in zijn sloot.
2.2.2. De Afdeling ziet in de stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gelet op de aard van de verontreiniging niet noodzakelijk is dat de in de sloot van appellant aanwezige damwandkering wordt vervangen. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling derhalve geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte met het saneringsplan heeft ingestemd. Overigens is ter zitting gebleken dat de eigenaar van de locatie, teneinde verzakking tegen te gaan, voornemens is om de damwandkering te vervangen. Het beroep treft in zoverre geen doel.
2.3. Appellant stelt dat op het perceel [locatie a] inmiddels een bedrijfsgebouw met parkeerterrein is gerealiseerd en dat voorafgaand hieraan de sanering van dit geval van bodemverontreiniging niet overeenkomstig het ingediende saneringsplan is uitgevoerd.
2.3.1. Omdat deze beroepsgrond geen betrekking heeft op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit kan deze naar het oordeel van de Afdeling reeds hierom niet slagen.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Zwinkels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004