200403672/2.
Datum uitspraak: 7 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij uitspraak van 24 maart 2004, no. 200401280/3, verzonden 25 maart 2004, heeft de Afdeling het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van verzoekster van 29 december 2003 vernietigd en verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Tegen het uitblijven van een besluit heeft verzoekster bij brief van 29 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, beroep ingesteld.
Bij brief van 29 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag per fax, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 mei 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, gemachtigde, is verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Vaststaat dat verweerder geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2004, no. 200401280/3.
De Voorzitter is van oordeel dat, gelet op hetgeen in artikel 8:72, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, verweerder gehouden was om binnen de gestelde termijn aan de bovengenoemde uitspraak gevolg te geven. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is de Voorzitter van oordeel dat verweerder in strijd met het systeem van de Algemene wet bestuursrecht heeft gehandeld.
2.3. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter ziet daarbij aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, vijfde en zevende lid, in samenhang bezien met artikel 8:84, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant wordt opgedragen om binnen twee weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan alsnog een besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
II. bepaalt dat indien of zolang het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant niet voldoet aan het onder punt I gestelde, het aan verzoekster een dwangsom verbeurt van € 225,00 per dag, met een maximum van € 9.000,00, voor iedere dag dat het desbetreffende besluit niet is bekendgemaakt;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 402,50, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant te worden betaald aan verzoekster;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2004