200403627/1.
Datum uitspraak: 10 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Recept Compostering B.V.", gevestigd te Europoort-Rotterdam,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 18 maart 2004, kenmerk 340830 20155213, heeft verweerder lasten onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door A.J. Kaijser en G.P.C. de Bruijn, gemachtigden, bijgestaan door mr. E.T. Sillevis Smitt, advocaat te Rotterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. Spätjens en ir. A.C.J.G.M. van Roosmalen, gemachtigden, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 122, eerste lid, van de Provinciewet is het provinciaal bestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Krachtens artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
2.2. Bij besluit van 10 februari 1998 heeft verweerder aan verzoekster voor een periode van tien jaar een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een composteerinstallatie voor groente-, fruit- en tuinafval en daaraan analoog afval met een maximale capaciteit van 100.000 ton per jaar.
Het aan de vergunning verbonden voorschrift 9.1 bepaalt dat de afzuiging van de composteringsdampen in de hal zodanig moet zijn uitgevoerd dat de geurstoffen bevattende dampen via onder- of bovenafzuiging uit de composteringsruimte worden afgezogen zonder dat de dampen zich op andere wijze buiten deze ruimte kunnen verspreiden. Het voorschrift bepaalt verder dat hierdoor een permanente onderdruk dient te heersen binnen de (lees: het) bebouwde deel van de inrichting.
Het aan de vergunning verbonden voorschrift 9.3 bepaalt dat de deuren van de composteringshal behoudens voor het doorlaten van personen en/of goederen gesloten moeten worden gehouden. Hiertoe moeten de deuren zelfsluitend zijn uitgevoerd en mogen ze niet in geopende stand zijn vastgezet.
2.3. Verzoekster stelt dat haar ten onrechte een last onder dwangsom is opgelegd voor overtreding van voorschrift 9.1, omdat dit voorschrift door haar werd nageleefd en het proces bovendien, na een door verweerder uitgevoerde nacontrole, nog verder is geoptimaliseerd. Zij voert in dit verband aan dat voorschrift 9.1 uitsluitend ziet op de composteringsruimte en niet op de ontvangsthal. Verzoekster is verder van mening dat haar ten onrechte een last onder dwangsom is opgelegd voor overtreding van voorschrift 9.3, omdat dit voorschrift, gelet op de gekozen bewoordingen, geen betrekking kan hebben op de deuren van de ontvangsthal. Verzoekster verzoekt om verlenging van de begunstigingstermijn tot 31 oktober 2004 indien geoordeeld wordt dat voorschrift 9.3 wel betrekking heeft op de deuren van de ontvangsthal. Zij stelt in dit verband de resultaten van een in opdracht van haar uitgevoerd geuronderzoek te willen afwachten, waarop de te nemen maatregelen kunnen worden afgestemd.
2.3.1. De Voorzitter overweegt dat de vraag of verweerder bevoegd was tot handhavend optreden en, indien dat het geval is, of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het opleggen van de onderhavige lasten onder dwangsom, nader onderzoek vergt waarvoor deze procedure zich niet leent. Niet is echter gebleken dat de bestaande bedrijfsvoering zodanig is dat de mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu zich keren tegen een voortzetting daarvan, in ieder geval tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar of, indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, totdat op dat verzoek is beslist. De Voorzitter ziet na afweging van de betrokken belangen daarom aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden beoordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 18 maart 2004, kenmerk 340830 20155213, voorzover het de lasten betreft die aan verzoekster zijn opgelegd voor overtreding van de voorschriften 9.1 en 9.3 van de voor haar inrichting krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning van 10 februari 1998, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 669,18, waarvan een gedeelte € 644,00 groot is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Zuid-Holland te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2004