ECLI:NL:RVS:2004:AP1656

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403230/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake saneringsplan voormalige petroleumgasfabriek te Zoetermeer

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 8 juni 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een saneringsplan voor de voormalige petroleumgasfabriek te Zoetermeer. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland had op 24 juli 2003 ingestemd met het saneringsplan, maar dit besluit werd door de verzoeker betwist. De verzoeker stelde dat het achterlaten van een damwand op de saneringslocatie mogelijk schadelijke gevolgen zou hebben voor de grondwaterhuishouding en verzocht om een onafhankelijk onderzoek naar de geo-hydrologische effecten voordat de sanering zou plaatsvinden.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 mei 2004, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was en de verweerder vertegenwoordigd werd door ambtenaren van de provincie. Tijdens de zitting werd gesteld dat de damwand na de sanering tot één meter onder het maaiveld zou worden afgezaagd en dat er geen schadelijk effect op de grondwaterstroom verwacht werd. De Voorzitter heeft de belangen van de verzoeker en de verweerder afgewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende aanleiding was om de voorgenomen sanering op te schorten in afwachting van het gevraagde onderzoek.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat er geen proceskostenveroordeling nodig was. De uitspraak benadrukt het voorlopige karakter van de beslissing en dat deze niet bindend is in de bodemprocedure.

Uitspraak

200403230/2.
Datum uitspraak: 8 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2003, kenmerk DGWM/2003/7288, heeft verweerder ingestemd met het saneringsplan voor de voormalige petroleumgasfabriek te Zoetermeer.
Bij besluit van 3 maart 2004, kenmerk DGWM/DMB/04/1790, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 14 april 2004, bij de Raad van State ingekomen 19 april 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2004.
Bij brief van 14 april 2004, bij de Raad van State ingekomen 19 april 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 mei 2004, Daar is verzoeker in persoon verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. M. Blondelle, drs. H.M. de Boo en ing. G.C. Weerheim, ambtenaren van de provincie.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoeker stelt zich op het standpunt, kort weergegeven, dat niet is aangetoond dat het achterlaten van een damwand op de saneringslocatie geen relevante gevolgen heeft voor de grondwaterhuishouding. Hij acht het niet uitgesloten dat die damwand de grondwaterstroming onder zijn woning onderbreekt, waardoor de fundering van zijn woning zowel door verdroging als vernatting kan worden aangetast. Hij verzoekt daarom een onafhankelijk onderzoek naar de geo-hydrologische effecten van de aanwezigheid van die damwand, alvorens de sanering wordt uitgevoerd.
2.3. De Voorzitter gaat er op grond van de stukken en de zitting van uit dat de wijziging van het saneringsplan, inhoudende dat de damwand niet zal worden verwijderd, strekt ter bescherming van omwonenden tegen trillingen. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de damwand na de sanering tot één meter onder het maaiveld zal worden afgezaagd. Volgens verweerder is geen schadelijk effect op de grondwaterstroom te verwachten. Het grondwaterpeil zal volgens het bestek van het saneringsplan regelmatig worden gemeten. Van de resultaten van die metingen zal verzoeker in kennis worden gesteld. Ter zitting heeft verweerder verder meegedeeld dat hij als opdrachtgever van de sanering alle uit de sanering voortvloeiende schade zal vergoeden, ongeacht of die schade verzekerbaar is.
2.4. In het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden ziet de Voorzitter, na afweging van alle betrokken belangen, onvoldoende aanleiding om de voorgenomen sanering op te schorten in afwachting van een onafhankelijk onderzoek naar de geo-hydrologische gevolgen van de aanwezigheid van de damwand na sanering. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen dient dan ook te worden afgewezen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2004
157.