ECLI:NL:RVS:2004:AP1676

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401684/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Nieuw Sloten 2001 te Amsterdam

In deze zaak heeft de Raad van State op 8 juni 2004 uitspraak gedaan over verzoeken om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Nieuw Sloten 2001" dat op 28 mei 2003 door de stadsdeelraad van Slotervaart/Overtoomse Veld is vastgesteld. De goedkeuring van dit plan werd op 13 januari 2004 door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland verleend. Verzoekers, waaronder het Actiecomité Dakopbouw doet Afbreuk, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit en verzochten om schorsing van de goedkeuring van het bestemmingsplan. De Voorzitter heeft de verzoeken op 14 mei 2004 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers en de vertegenwoordiger van de verweerder aanwezig waren.

De Voorzitter overweegt dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De stadsdeelraad heeft aangevoerd dat het beroep van verzoeker sub 1 niet-ontvankelijk is, maar de Voorzitter ziet geen beletselen voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. De Voorzitter stelt vast dat het bestemmingsplan voorziet in een toetsingskader voor woninguitbreidingen in de nieuwbouwwijk Nieuw Sloten. Verzoeker sub 1 betoogt dat de goedkeuring van de aanduiding "dakopbouw toegestaan" onterecht is, omdat dit leidt tot extra schaduwwerking en geluidoverlast. De Voorzitter oordeelt dat de gevolgen van de dakopbouwen aanvaardbaar zijn en dat de belangen van woninguitbreiding zwaarder wegen dan de bezwaren van verzoeker.

Verzoekers sub 2 hebben ook bezwaren geuit tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woningen (W)". De Voorzitter concludeert dat de nadelige gevolgen van de opbouwen niet zodanig zijn dat deze niet in redelijkheid kunnen worden afgewogen tegen de belangen van woninguitbreiding. De verzoeken om een voorlopige voorziening worden afgewezen, en de Voorzitter verwacht niet dat de beroepen in de bodemprocedure gegrond zullen worden verklaard. De beslissing is genomen zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200401684/2.
Datum uitspraak: 8 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. Actiecomité Dakopbouw doet Afbreuk, gevestigd te Amsterdam,
2. [verzoekers sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2003 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan "Nieuw Sloten 2001" vastgesteld.
Bij besluit van 13 januari 2004, kenmerk 2003-26472, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoeker sub 1 bij brief van 26 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2004, en verzoekers sub 2 bij brief van 22 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2004, en bij brief van 22 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2004, hebben onderscheidenlijk verzoeker sub 1 en verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 14 mei 2004, waar verzoeker sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigden], verzoekers sub 2 in de persoon van [naam een der verzoekers] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.T. Ziengs, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de stadsdeelraad M. Panday en ing. J. Metz, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De stadsdeelraad heeft ter zitting aangevoerd dat het beroep van verzoeker sub 1 niet-ontvankelijk is aangezien hij geen zienswijze heeft ingebracht. Wel zou een beroep van [naam een der gemachtigden] ontvankelijk kunnen worden geacht, aldus de stadsdeelraad.
Gelet hierop ziet de Voorzitter geen beletselen voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van verzoeker sub 1 om het treffen van een voorlopige voorziening.
2.3. Met het plan wordt met name beoogd te voorzien in een toetsingskader voor uitbreiding van bestaande woningen in een groot gedeelte van de nieuwbouwwijk Nieuw Sloten.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.4. Verzoeker sub 1 stelt dat het bestreden besluit, voor zover dit betreft de goedkeuring van de aanduiding “dakopbouw toegestaan” ter plaatse van diverse percelen aan de Borgloonstraat, de Leuvenstraat en het Zichemplein, ten onrechte is genomen en verzoekt schorsing hiervan. Hij is van mening dat onvoldoende met de belangen van de bewoners rekening is gehouden. Ten gevolge van de opbouwen verwacht hij extra schaduwwerking en geluidoverlast en verminderd zonlicht en uitzicht. In dit verband heeft volgens hem onvoldoende onderzoek plaatsgevonden. Verder is rechtsongelijkheid ontstaan omdat niet overal dezelfde afstand tot bestaande bebouwing in acht dient te worden genomen, aldus verzoeker.
2.4.1. Verweerder acht de gevolgen van het verwezenlijken van dakopbouwen uit een oogpunt van uitzicht en bezonning aanvaardbaar. Zo zijn onder meer geen dakopbouwen toegestaan daar waar laagbouw grenst aan hoogbouw. Dat de geluidoverlast tussen de bouwblokken ten gevolge van het bouwen van dakopbouwen zal toenemen, acht hij voorts niet aangetoond.
2.4.2. Aan de plandelen met op de plankaart de aanduiding “dakopbouw toegestaan” die zien op percelen aan de Borgloonstraat, de Leuvenstraat en het Zichemplein, is de bestemming “Woningen (W)” toegekend. Op de plankaart is als maximale bouwhoogte zes meter aangeduid. Ingevolge artikel 3, zevende lid, van de planvoorschriften is het toegestaan daar waar nader op de plankaart is aangegeven “dakopbouw toegestaan” de maximale bouwhoogte met maximaal drie meter te overschrijden ten behoeve van het verwezenlijken van een dakopbouw.
De Voorzitter stelt voorop dat het plan mede met het oog op het mogelijk maken van woninguitbreidingen is vastgesteld. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat in het kader van de planvoorbereiding een onderzoek heeft plaatsgevonden inzake de beoordeling van plaatsen waar opbouwen wel kunnen worden toegestaan en plaatsen waar deze achterwege zouden moeten blijven. In dit onderzoek zijn onder meer schaduwwerking, afstanden tot andere (hoogbouw)woningen en stedenbouwkundige aspecten bezien. Niet is gebleken dat dit onderzoek onvolledig is geweest.
Dat de bouw van dakopbouwen ter plaatse van de hiervoor bedoelde percelen gevolgen zal hebben wat betreft de aspecten uitzicht en bezonning is niet in geding. De Voorzitter acht deze gevolgen echter niet dusdanig dat verweerder bij de afweging van belangen in dit geval niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de mogelijkheid tot woninguitbreiding dan aan de door verzoeker voorgestane belangen.
Daarbij betrekt hij de ligging in een stedelijke omgeving en de gebleken behoefte aan woninguitbreiding. Doordat de aanduiding voorts niet op alle plandelen ziet, is onder meer voorzien in vrij te houden ruimtes op plaatsen waar de laagbouw grenst aan andere (hogere) bebouwing. De Voorzitter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de aldus open te houden ruimtes niet in redelijkheid voldoende heeft kunnen achten. Niet is aannemelijk gemaakt dat de voorziene ontwikkeling zal leiden tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het woon- en leefklimaat van de bewoners. Voorts is niet gebleken dat het plan in verband met de verschillen in grootte tussen de open te houden ruimtes leidt tot rechtsongelijkheid. De situaties komen immers reeds vanwege de verschillen in ligging niet met elkaar overeen.
Dat ten gevolge van de bouw van dakopbouwen de geluidoverlast op de binnenterreinen tussen de bouwblokken onaanvaardbaar zal toenemen, acht de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt.
2.5. Verzoekers sub 2 stellen dat het bestreden besluit, voor zover dit betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming “Woningen (W)” dat ziet op de percelen aan de Schaarbeekstraat 43 tot en met 73, ten onrechte is genomen en verzoeken schorsing hiervan. Het plan maakt het mogelijk dat op de eenlaagse uitbouw aan de achterzijde van de woningen twee bouwlagen tot negen meter hoogte worden gebouwd. Dit leidt volgens verzoekers tot een groot verlies aan uitzicht en een aantasting van de persoonlijke levenssfeer in de tuinen. Daar komt volgens hen bij dat de architectonische eenheid van het woonblok wordt doorbroken en dat voor schade aan hun woning en langdurige overlast moet worden gevreesd.
2.5.1. Verweerder acht de gevolgen van het oprichten van opbouwen aan de achterzijde van de woningen beperkt gelet op de ligging op het zuiden. Het uitzicht in die richting blijft behouden. De extra schaduw in de ochtend en avond in geval van opbouwen acht hij aanvaardbaar hetgeen eveneens geldt voor het zicht op naburige tuinen.
2.5.2. Aan het plandeel is, gelet op de plankaart, de bestemming “Woningen (W)” toegekend, waarbij ingevolge artikel 3, vierde lid, van de planvoorschriften en gelet op de aanduiding op de plankaart negen meter als maximale bouwhoogte geldt. Het plan maakt hierdoor een opbouw tot deze hoogte op de eenlaagse uitbouwen aan de achterzijde van de woningen mogelijk.
De situatie kan zich aldus voordoen dat een bewoner die niet voor een opbouw kiest, aan weerszijden van zijn woning wordt geconfronteerd met opbouwen bij de buren waardoor op de eerste en tweede verdieping een verminderd uitzicht in oostelijke en westelijke richting ontstaat alsmede een groter zicht op zijn tuin.
De Voorzitter acht deze nadelige gevolgen echter niet dusdanig dat verweerder bij de afweging van belangen in dit geval niet in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de mogelijkheid tot woninguitbreiding dan aan de door verzoekers voorgestane belangen. Daarbij betrekt hij ook hier de stedelijke omgeving en de behoefte aan woninguitbreiding. Voorts blijft het uitzicht vanaf de eerste en tweede verdieping in zuidelijke richting behouden. De Voorzitter acht niet aannemelijk gemaakt dat de voorziene ontwikkeling zal leiden tot een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het woon- en leefklimaat van verzoekers.
Ten aanzien van de bezwaren inzake de architectonische eenheid en de mogelijke schade aan de woning overweegt de Voorzitter dat niet is gebleken dat in deze bezwaren niet kan worden voorzien. Wat betreft de gevreesde overlast ten gevolge van bouwwerkzaamheden overweegt hij dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.
2.6. Gelet op het vorenstaande verwacht de Voorzitter niet dat de beroepen van verzoekers in de bodemprocedure gegrond zullen worden verklaard. Derhalve bestaat geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
2.6.1. De verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening dienen te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2004
176-371.