ECLI:NL:RVS:2004:AP3193

Raad van State

Datum uitspraak
17 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403025/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D. Dolman
  • A.M.L. Hanrath
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Noordzoom 1 te Lelystad

In deze zaak hebben verzoekers op 9 april 2004 een verzoek ingediend bij de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van de gemeenteraad van Lelystad, dat op 26 juni 2003 het bestemmingsplan "Noordzoom 1" heeft vastgesteld. Dit besluit werd op 3 februari 2004 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Flevoland. De verzoekers vrezen dat de goedkeuring van het bestemmingsplan zal leiden tot verkeersoverlast en verminderd woongenot door lawaai, als gevolg van de ontsluiting van de noordelijke buitenplaats op de Bosweg/Karveel.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft het verzoek op 7 juni 2004 ter zitting behandeld, waarbij verzoekers in persoon aanwezig waren en de verweerder vertegenwoordigd was door mr. A.G. Vuuregge. Ook de gemeenteraad van Lelystad was vertegenwoordigd door ambtenaren. De Voorzitter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij heeft vastgesteld dat het bestemmingsplan een juridisch-planologisch kader biedt voor de ontwikkeling van de noordrand van Lelystad, met een ontsluiting van de noordelijke buitenplaats op de Bosweg.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat het beroep van verzoekers in de bodemprocedure gegrond zal zijn. Daarom heeft hij het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan op 17 juni 2004.

Uitspraak

200403025/2.
Datum uitspraak: 17 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2003 heeft de gemeenteraad van Lelystad het bestemmingsplan “Noordzoom 1” vastgesteld.
Bij besluit van 3 februari 2004, kenmerk ROV/04.030095/A, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief van 9 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 7 juni 2004, waar verzoekers in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.G. Vuuregge, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad van Lelystad, vertegenwoordigd door M. Balkema en R.P.H. IJsselstein, ambtenaren van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en [gemachtigde].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan vormt het juridisch-planologische kader voor de eerste fase van ontwikkelingen in de noordrand van het stedelijke gebied van Lelystad. Het plangebied bestaat uit twee delen, die ruimtelijk van elkaar gescheiden zijn. In het westelijke plandeelgebied maakt het plan de aanleg van een landgoed en twee buitenplaatsen mogelijk. Aan het oostelijke plandeelgebied zijn de bestemmingen “Instituten” en “Recreatieve doeleinden” toegekend.
Verweerder heeft goedkeuring aan het plan verleend.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, voor zover daarin een ontsluiting van de noordelijke buitenplaats op de Bosweg/Karveel is voorzien en voor zover daarin geen ruimte is gereserveerd voor een toekomstige ontsluiting van het middengebied van de Noordzoom anders dan via de Bosweg/Karveel. Zij vrezen dat alsdan de voorziene ontsluiting tot verkeersoverlast, verminderd woongenot door lawaai en gevaar voor fietsers en voetgangers zal leiden.
2.4. Het plan voorziet in een ontsluiting van de noordelijke buitenplaats op de Bosweg ten oosten van het westelijke plandeelgebied. De Bosweg gaat in zuidelijke richting over in de Karveel. De zuidelijke buitenplaats en het landgoed worden ontsloten op de Houtribweg, die ten westen van het westelijke plandeelgebied ligt. Ten aanzien van het oostelijke plandeelgebied voorziet het plan in een ontsluiting op de Zuigerplasdreef. Voor zover verzoekers bezwaren hebben aangevoerd tegen de ontsluiting van de noordelijke buitenplaats op de Bosweg en de Karveel, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder deze ontsluiting niet in redelijkheid in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen achten. Hij neemt hierbij de verwachte minimale verkeersintensiteit mede in aanmerking.
Ten aanzien van de ontsluiting van het middengebied van de Noordzoom hebben verweerder en de gemeenteraad ter zitting betoogd dat deze ontsluiting voorwerp van overleg zal zijn in het kader van de planprocedure voor het middengebied. Ter zitting is gebleken dat voor deze ontsluiting verschillende alternatieven mogelijk zijn. In zoverre komt met het onherroepelijk worden van het thans in geding zijnde plan niet definitief vast te staan dat het middengebied van de Noordzoom niet langs een andere route dan via de Bosweg en Karveel zal kunnen worden ontsloten.
2.5. Onder vorengenoemde omstandigheden ziet de Voorzitter geen reden om aan te nemen dat de Afdeling het beroep van verzoekers in de bodemprocedure gegrond zal verklaren. Derhalve bestaat geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
2.6. Het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2004
392.