200403435/1.
Datum uitspraak: 18 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] te [plaats],
het college van burgemeester en wethouders van De Ronde Venen,
verweerder.
Bij besluit van 4 maart 2004, kenmerk 1073, heeft verweerder het verzoek van verzoekers, om handhavend op te treden tegen het glastuinbouwbedrijf van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt. Bij brief van 22 april 2003 hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 mei 2004. Daar zijn verzoekers vertegenwoordigd door mr. R.F. Ronday, advocaat te Meidrecht. Verweerder is vertegenwoordigd door ing. J. Dolstra en W. van de Sluis, gemachtigden. Voorts heeft [vergunninghouder] ter zitting het woord gevoerd.
2.1. Verzoekers stellen zich op het standpunt – kort weergegeven - dat de inrichting van [vergunninghouder] geen glastuinbouwbedrijf is waarvoor de vergunningplicht wordt opgeheven door het Besluit glastuinbouw (hierna te noemen: het Besluit). Daartoe voeren zij aan dat in redelijkheid niet is vol te houden dat door uitsluitend het naar achteren verplaatsen van de glasgevel wordt voldaan aan de afstandseis uit artikel 2 van het Besluit. Daarbij komt volgens hen dat verweerder bij het bepalen van de ingevolge dat artikel aan te houden afstanden ten onrechte is voorbijgegaan aan de watertanks op het erf. Het handhavingverzoek richt zich dan ook tegen het handelen zonder de daarvoor ingevolge de Wet milieubeheer vereiste vergunning.
2.2. Volgens verweerder geldt voor de inrichting van [vergunninghouder] geen vergunningplicht meer, aangezien na de uitbreiding van de inrichting sprake is van een glastuinbouwbedrijf type B als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder c, van het Besluit Glastuinbouw. Verweerder wijst er daarbij op dat door de verplaatsing van de gevel wordt voldaan aan de afstandeis van artikel 2, aanhef en onder b, 20o, sub bb, van het Besluit, inhoudende dat de afstand van die gevel tot de woning van verzoeker [naam een der verzoekers] (object categorie II) ten minste 10 meter bedraagt, waarbij voor het bepalen van die afstand geen rekening hoeft te worden gehouden met de tussenliggende watertanks op het erf van de inrichting.
2.3. Het Besluit maakt, voor zover hier relevant, onderscheid tussen een glastuinbouwbedrijf type B, waarvoor de vergunningplicht wordt opgeheven, en een glastuinbouwbedrijf type A, waarvoor behalve Bijlage I bij het Besluit ook een vergunningplicht geldt.
2.3.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, 20o, sub aa, is sprake van een glastuinbouwbedrijf type A, indien het glastuinbouwbedrijf is opgericht na 30 april 1996 en is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie II.
2.3.2. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, 20o, sub bb, is sprake van een glastuinbouwbedrijf type A indien het glastuinbouwbedrijf is opgericht voor 1 mei 1996 en, met inbegrip van eventuele uitbreidingen na dat tijdstip, is gelegen op een afstand van minder dan 25 meter van een object categorie I, dan wel op een afstand van minder dan 10 meter van een object categorie II. Voor de bepaling van afstanden wordt gemeten vanaf het onderdeel van het glastuinbouwbedrijf dat het dichtst bij het genoemde object is gelegen, waarbij een waterbassin, een watersilo, een warmwateropslagtank en het open erf niet als een zodanig onderdeel worden beschouwd.
2.3.3. In het Besluit is, voorzover relevant, categorie I omschreven als: aaneengesloten woonbebouwing en categorie II als: woningen van derden.
2.3.4. Volgens de toelichting op artikel 2, aanhef en onder b, 20o, sub bb, van het Besluit is de datum van 1 mei 1996 het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit tuinbouwbedrijven met bedekte teelt milieubeheer en is het de bedoeling van deze bepaling om te bewerkstelligen dat onder dat besluit vergunningplichtige inrichtingen dat ook onder dit besluit zijn.
2.4. Op grond van de zitting onderschrijft de Voorzitter het standpunt van verweerder, inhoudende dat de tussen de gevel van de inrichting en de woning van appellant gelegen tanks zijn aan te merken als watersilo’s en/of warmwateropslagtanks en daarom niet bepalend zijn voor de in aanmerking te nemen afstand. Aldus wordt na verplaatsing van de gevel voldaan aan de afstandseis van artikel 2, aanhef en onder b, 20o, sub bb, van het Besluit. Gelet op de tekst en de strekking van die bepaling, staat naar het oordeel van de Voorzitter niet op voorhand vast dat de inrichting als gevolg van de onderhavige verandering onder het Besluit valt. Nu het bestreden besluit echter strekt tot een afwijzing om handhavend op te treden, ziet de Voorzitter, in afwachting van de beslissing op bezwaar, onder de gegeven omstandigheden geen spoedeisend belang bij het schorsen van dat besluit. Om die reden komt het verzoek dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
2.5. Concluderend dient het verzoek te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2004