200403520/1 200403520/2.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Genemuiden,
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
Bij besluit van 27 februari 2004, kenmerk EMT/2003/4491, heeft verweerder met toepassing van artikel 8.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer een aantal voorschriften, verbonden aan de bij besluit van het college van burgemeester en wethouders van Genemuiden (thans: Zwartewaterland) van 1 november 1996 aan appellante verleende vergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer, gewijzigd en aangevuld. De inrichting - een machinefabriek annex staalconstructiebedrijf - waarop dit besluit betrekking heeft is gelegen op het perceel [locatie] te Genemuiden. Het besluit is op 22 maart 2004 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 26 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 26 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2004, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. van Grieken, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. Appellante betoogt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Volgens haar is niet verweerder, maar het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland het bevoegd gezag ten aanzien van de inrichting.
2.1.1. Artikel 8.2 van de Wet milieubeheer bepaalt welk bestuursorgaan bevoegd is te beslissen op een aanvraag om een vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Dit bestuursorgaan is tevens bevoegd om op de voet van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer tot wijziging van de vergunning over te gaan.
Ingevolge het eerste lid van dit artikel zijn burgemeester en wethouders van de gemeente, waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning, behoudens in gevallen, als bedoeld in het tweede, het derde en het vierde lid.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan, voorzover hier van belang, bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat ten aanzien van daarbij aangewezen categorieën van inrichtingen gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, of Onze Minister bevoegd zijn te beslissen op de aanvraag om een vergunning.
Ingevolge artikel 3.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna te noemen: het Ivb) zijn gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de aanvraag om een vergunning ten aanzien van inrichtingen die behoren tot een categorie die daartoe in bijlage I is aangewezen.
Categorie 12.1 van bijlage I, behorende bij het Ivb, betreft inrichtingen voor het vervaardigen, bewerken, verwerken, opslaan of overslaan van metalen, metalen voorwerpen of schroot dan wel behandelen van de oppervlakte van metalen of metalen voorwerpen.
Ingevolge categorie 12.2, aanhef en onder f, van bijlage I, behorende bij het Ivb, zijn gedeputeerde staten het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover het betreft inrichtingen voor het produceren, renoveren of schoonmaken van metalen ketels, vaten, tanks of containers en waar het productieoppervlak ten aanzien daarvan 2000 m2 of meer bedraagt.
2.1.2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij ten aanzien van de inrichting het bevoegd gezag is, omdat het hier volgens hem een inrichting betreft voor het produceren, renoveren of schoonmaken van metalen ketels, vaten, tanks of containers (categorie 12.2, aanhef en onder f, van bijlage I bij het Ivb). In dit kader stelt hij dat tijdens een op 27 februari 2001 namens het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland uitgevoerde controle is geconstateerd dat binnen de inrichting werkzaamheden werden verricht aan een tank. Voorts is hij van mening dat uit de aanvraag om de bij besluit van 1 september 1998 door het college van burgemeester en wethouders van Genemuiden verleende veranderingsvergunning valt af te leiden dat binnen de inrichting tanks worden geproduceerd, gerenoveerd, dan wel schoongemaakt.
2.1.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Binnen de inrichting worden machinale metaalbewerkingen, las- en constructiewerkzaamheden uitgevoerd. Er worden geen tanks geproduceerd, gerenoveerd of schoongemaakt. Uit de aanvraag om de bij besluit van 1 september 1998 verleende veranderingsvergunning kan dit, anders dan verweerder stelt, evenmin worden geconcludeerd. Tijdens de genoemde controle is een huis voor een pomp ten onrechte aangemerkt als een tank. Voorts is door appellante onweersproken gesteld dat er, zo dit object al zou moeten worden aangemerkt als een tank, geen productieoppervlak van 2000 m2 of meer aanwezig is, bedoeld voor deze specifieke werkzaamheden. Verweerder heeft ter zitting erkend dat bij latere controles geen tanks meer zijn aangetroffen. Niet gebleken is dat categorie 12.2, aanhef en onder f van bijlage I, behorend bij het Ivb om een andere reden op de inrichting van toepassing zou zijn. Derhalve moet worden geconcludeerd dat niet categorie 12.2, aanhef en onder f, maar categorie 12.1 van bijlage I, behorende bij het Ivb op de inrichting van toepassing is. Nu verweerder in categorie 12.1 niet als bevoegd gezag is aangewezen, is het bestreden besluit in strijd met artikel 8.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer onbevoegd genomen.
2.2. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. Gezien de uitkomst van dit geding ziet de Voorzitter wel aanleiding de provincie Overijssel te gelasten ook het griffierecht te vergoeden dat appellante in verband met het verzoek heeft betaald.
2.5. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 27 februari 2004, kenmerk EMT/2003/4491;
III. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel in de door appellante in verband met de behandeling van het verzoek en het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.018,38, waarvan een gedeelte groot € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Overijssel te worden betaald aan appellante;
V. gelast dat de provincie Overijssel aan appellante het door haar voor de behandeling van het verzoek en het beroep betaalde griffierecht (in totaal
€ 546,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004