ECLI:NL:RVS:2004:AP3231

Raad van State

Datum uitspraak
16 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403649/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor pluimveehouderij

In deze zaak heeft de Raad van State op 16 juni 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een last onder dwangsom die was opgelegd aan een pluimveehouderij. De last onder dwangsom was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe op 5 februari 2004, waarbij een dwangsom van € 500,00 per overtreding van een vergunningvoorschrift was vastgesteld, met een maximum van € 5.000,00. Verzoekers, die bezwaar hadden gemaakt tegen dit besluit, vroegen de Voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij meenden dat de aanwezigheid van illegale droogtunnels en andere omstandigheden niet adequaat waren meegenomen in de besluitvorming van verweerder.

Tijdens de zitting op 27 mei 2004, waar zowel verzoekers als verweerder vertegenwoordigd waren, is het verzoek behandeld. De Voorzitter heeft vastgesteld dat verweerder op 10 mei 2004 het bestreden besluit had ingetrokken, omdat de vergunninghoudster niet langer als drijver van de inrichting kon worden aangemerkt. Tevens was er een ontvankelijke aanvraag ingediend voor de legalisering van een droogtunnel. De Voorzitter concludeerde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te schorsen, aangezien de situatie inmiddels was gewijzigd en er geen grond was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Uiteindelijk heeft de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. De uitspraak benadrukt het belang van actuele informatie en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de belangen van betrokken partijen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

200403649/1.
Datum uitspraak: 16 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2004 heeft verweerder [vergunninghoudster] een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De dwangsom is vastgesteld op € 500,00 per overtreding van voorschrift B.4.5. van de bij besluit van 15 april 1997 verleende revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer voor een pluimveehouderij op het perceel [locatie] te [plaats]. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd wegens de overtreding van voorschrift B.4.5 is vastgesteld op € 5.000,00.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 april 2004 per fax, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 mei 2004, waar van verzoekers [gemachtigde], bijgestaan door mr. V. Wösten, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door S.N. Jager en G. Luijmes, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord [partij], bijgestaan door ing. L. Polinder, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen naar aanleiding van een verzoek van verzoekers van 7 november 2003 tot sluiting van de inrichting dan wel handhaving van de voor de inrichting verleende vergunning krachtens de Wet milieubeheer.
2.2. Verzoekers hebben de Voorzitter verzocht het bestreden besluit te schorsen en verweerder op te dragen een nieuw besluit op hun verzoek van 7 november 2003 te nemen. Volgens verzoekers dient verweerder de aanwezigheid van illegale droogtunnels bij zijn besluitvorming te betrekken. Voorts dient verweerder nader onderzoek te verrichten naar de staat van de inrichting en de mogelijkheid om een objectief criterium te hanteren bij de vraag wanneer sprake is van onaanvaardbare vliegenoverlast, aldus verzoekers.
2.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende gebleken. Verweerder heeft bij brief 10 mei 2004 het bestreden besluit ingetrokken vanwege de omstandigheid dat [vergunninghoudster] niet langer als drijver van de inrichting kan worden aangemerkt. Eveneens bij brief van 10 mei 2004 heeft hij [partij], de huidige drijver van de inrichting, schriftelijk kennis gegeven van het voornemen een nieuwe last onder dwangsom op te leggen. Verder is op 2 maart 2004 een ontvankelijke aanvraag – welke mede ziet op de legalisering van een aanwezige droogtunnel – ingediend en heeft verweerder de technische staat van de inrichting nog recentelijk onderzocht en in orde bevonden.
Het vorenstaande leidt de Voorzitter tot het oordeel dat de mogelijkheid het bestreden besluit te schorsen niet langer aanwezig is en ook overigens geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Plambeck
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2004
159-399.