ECLI:NL:RVS:2004:AP3320

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307441/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.H. Roelfsema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bouwvergunning en dwangsom bij illegale bouwactiviteiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bernheze, waarbij appellant werd gelast om zijn woning in overeenstemming te brengen met een eerder verleende bouwvergunning. Het college had appellant op 22 januari 2002 onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 mei 2002 aanpassingen aan zijn woning te verrichten, waaronder het verkorten van een erker en het verwijderen van een dakkapel. Appellant stelde dat hij op 31 augustus 2001 een aanvraag om een gewijzigde bouwvergunning had ingediend, maar het college had dit niet als zodanig erkend. De rechtbank 's-Hertogenbosch had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat er geen sprake was van een van rechtswege verleende bouwvergunning, omdat de ingediende documenten niet voldeden aan de vereisten voor een formele bouwaanvraag. De Raad concludeerde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen de illegale bouwactiviteiten van appellant. De rechtbank had de zaak correct beoordeeld en de Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van gronden. De Raad oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het handhavend optreden rechtvaardigden, en dat appellant geen gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen aan de communicatie met ambtenaren van het college.

De uitspraak van de Raad van State bevestigt de noodzaak voor een correcte procedure bij het aanvragen van bouwvergunningen en de consequenties van het niet naleven van deze procedures. De Raad wees erop dat alleen in bijzondere gevallen kan worden afgezien van handhavend optreden, wat in dit geval niet aan de orde was. De beslissing werd uitgesproken in naam der Koningin.

Uitspraak

200307441/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 1 oktober 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bernheze (hierna: het college) appellant onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 mei 2002 de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) in overeenstemming te brengen met de op 13 december 2000 verleende bouwvergunning en daartoe:
- de erker circa 0,80 meter minder diep te maken door de afsnuitingen (schuine zijden) te verwijderen;
- de grote dakkapel aan de achterzijde van het woonhuis te verwijderen;
- een verbindingsdeur aan te brengen tussen de woongedeelten.
Bij besluit van 2 juli 2002 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 oktober 2003, verzonden op 3 oktober 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 11 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooy, advocaat te Tilburg, en het college, vertegenwoordigd door C.M.C. de Ridder en H.M.G. Hanegraaf, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, van de Woningwet (oud) beslissen burgemeester en wethouders omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag ontvangen hebben.
Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet (oud) is de bouwvergunning van rechtswege verleend, indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid.
2.2. Niet in geschil is dat gebouwd is in strijd met de op 13 december 2000 aan appellant verleende bouwvergunning. Appellant betoogt echter dat hij op 31 augustus 2001 een aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend voor een gewijzigd bouwplan en dat het college daarop niet binnen dertien weken na de dag van ontvangst heeft beslist. Volgens appellant is derhalve ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet (oud) een bouwvergunning van rechtswege verleend, zodat het college ten tijde van de oplegging van de last onder dwangsom, op 22 januari 2002, niet meer bevoegd was handhavend op te treden.
2.3. Dit betoog faalt. Appellant heeft op 31 augustus 2001 een zogenoemd welstandsformulier ingediend, vergezeld van gewijzigde bouwtekeningen. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft het college dit welstandsformulier terecht niet als een aanvraag om bouwvergunning aangemerkt. In dit verband is van belang dat op de achterkant van het welstandsformulier is vermeld dat de termijnen, zoals bedoeld in de Woningwet, pas in werking treden zodra een formele bouwaanvraag wordt ingediend en dat het college in een brief aan appellant van 3 september 2001, waarin de ontvangst van dat formulier is bevestigd, ook heeft aangegeven dat in een later stadium eventueel een definitieve aanvraag kan worden ingediend. Voorts heeft appellant eerder, in de procedure die heeft geleid tot afgifte van de bouwvergunning van 13 december 2000, na het indienen van een welstandsformulier een zogenoemd aanvraagformulier bouwvergunning ingediend. Appellant was derhalve bekend met de te volgen procedure. Dat bij de afgifte van een bouwvergunning voor een garage op het perceel mogelijkerwijs een andere procedure is gevolgd doet aan het voorgaande niet af. Uit de omstandigheid dat in een intern advies aan het college van 21 augustus 2001 is gesteld dat appellant heeft aangegeven dat hij voor 31 augustus 2001 een nieuwe bouwvergunning zal aanvragen, kan voorts evenmin worden afgeleid dat appellant met het welstandsformulier heeft beoogd een aanvraag om bouwvergunning in te dienen.
Uit de door appellant op 15 november 2001 ingediende zienswijzen blijkt, anders dan appellant heeft betoogd, niet dat hij heeft beoogd om daarmee alsnog een aanvraag om bouwvergunning in te dienen.
Gelet op het vorenstaande is geen sprake van een van rechtswege verleende bouwvergunning. Het college heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het bevoegd was handhavend op te treden. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
2.4. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie.
Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht is op de legalisering van het illegale bouwwerk. Nu, naar niet in geschil is, het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand is daarvan in dit geval geen sprake.
2.5. Ook verder levert hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geen bijzonder geval op, op grond waarvan moest worden afgezien van handhavend optreden. Anders dan appellant betoogt kon hij aan de omstandigheid dat door het college geen bouwstop is opgelegd en dat de controlerende ambtenaren hem hebben medegedeeld dat hij een bouwvergunning diende aan te vragen niet het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat van handhavend optreden zou worden afgezien. Dat, zoals appellant stelt, hem door de betreffende ambtenaren zou zijn medegedeeld dat zonder meer een bouwvergunning verleend zou worden, blijkt niet uit de verslaglegging daarvan in het interne advies van 21 augustus 2001 en is ook overigens door appellant niet aannemelijk gemaakt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van gronden, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Roelfsema, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Roelfsema
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
58-398.