200306824/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 6 maart 2003 heeft de gemeenteraad van Stede Broec, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 februari 2003, het bestemmingsplan "1e herziening van het bestemmingsplan Bedrijfsterreinen Princenhof-Noord" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 12 augustus 2003, kenmerk 2003-12587, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 14 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 november 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 20 februari 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. D. Goris, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door C. Boon en R. Pastoor, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan is een herziening van het bestemmingsplan “Bedrijfsterreinen Princenhof-Noord”. Dit bestemmingsplan voorzag ten aanzien van de bestemming “Industriële doeleinden II” niet in een indeling van bedrijven in milieucategorieën. Om overlast te voorkomen ten opzichte van woningbouw in de omgeving is in het plan ten aanzien van de bestemming “Industriële doeleinden II” bepaald dat bedrijven in de categorieën 4, 5 of 6 van de als bijlage I bij het plan opgenomen “Categorale bedrijfsindeling” uitgesloten zijn.
2.3. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Industriële doeleinden II”, voorzover dit betrekking heeft op haar bedrijfsperceel, kadastraal bekend als gemeente Stede Broec, sectie […], nr […]. Zij heeft aangevoerd dat de bestemming “Industriële doeleinden II” ten onrechte bedrijven in categorie 4 van de “Categorale bedrijfsindeling” uitsluit. Appellante stelt dat haar bedrijf, overeenkomstig het bestaande gebruik, in categorie 4 van de “Categorale bedrijfsindeling” valt en als zodanig bestemd had moeten worden.
2.4. Verweerder heeft geen reden gezien het plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat het bedrijf van appellante, overeenkomstig het bestaande gebruik, terecht is ingedeeld in categorie 3 van de “Categorale bedrijfsindeling”.
2.5. Ingevolge artikel 7 van de voorschriften van het plan zijn de op de kaart voor “Industriële doeleinden II” aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijven, welke niet vergunningplichtig zijn in het kader van de Wet milieubeheer en bedrijven, welke vallen in de categorieën 1, 2 of 3 van de als bijlage I opgenomen “Categorale bedrijfsindeling”, uitgezonderd bedrijven welke zijn opgenomen in bijlage II bij deze voorschriften, alsmede ten behoeve van horecabedrijven met de daarbij noodzakelijke andere bouwwerken. Ingevolge artikel 7, onder m, van de voorschriften van het plan is het verboden de gronden en opstallen te gebruiken ten behoeve van bedrijven, welke vallen in de categorieën 4, 5 en 6 van de als bijlage I opgenomen Categorale bedrijfsindeling, alsmede ten behoeve van bedrijven, welke voorkomen in bijlage II bij deze voorschriften.
2.5.1. Het bestemmingsplan “Bedrijfsterreinen Princenhof-Noord” voorzag niet in een indeling van bedrijven in categorieën en maakte op grond van de bestemming “Industriële doeleinden II” onder meer de vestiging en uitoefening van bedrijven, zoals deze nu zijn opgenomen in categorie 4 van de “Categorale bedrijfsindeling” mogelijk. De “Categorale bedrijfsindeling” is gebaseerd op de categorie-indeling uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. In de “Categorale bedrijfsindeling” zijn zowel stamp- en persbedrijven als smederijen opgenomen. Stamp- en persbedrijven vallen in deze lijst in categorie 4 en smederijen in categorie 3.
2.5.2. Het bedrijf van appellante maakt tuingereedschap. Niet in geding is dat het bedrijf naast het smeden van onderdelen van het gereedschap ook stamp- en perswerk doet.
2.5.3. De bestemming “Industriële doeleinden II” in het bestemmingsplan “Bedrijfsterreinen Princenhof-Noord” liet zowel het smeden als het stamp- en perswerk toe. Vast staat dat het bedrijf deze activiteiten reeds onder dit plan ontplooide. Gedurende de planperiode zijn de bedrijfsactiviteiten aanzienlijk uitgebreid, hetgeen binnen de bestemming “Industriële doeleinden II” was toegestaan. Het bedrijf van appellante heeft zich gedurende deze periode ontwikkeld van een kleinschalige smederij tot een volwaardig industrieel bedrijf dat niet alleen de onderdelen van het gereedschap smeedt, maar tevens de fabricage van het gereedschap verzorgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het stamp- en perswerk een dagelijkse activiteit is, die een onlosmakelijk en noodzakelijk onderdeel uitmaakt van het productieproces. Als gevolg hiervan vertoont het bedrijf van appellante kenmerken van zowel categorie 3 als van categorie 4.
2.5.4. Aan een geldend bestemmingsplan kunnen in het algemeen geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. In samenhang hiermee is het mogelijk om legaal bestaand gebruik onder het overgangsrecht te brengen. In een dergelijk geval moet echter wel aannemelijk zijn dat de bestemming volgens de planregeling binnen de planperiode van tien jaar zal worden verwezenlijkt en derhalve het bestaande gebruik binnen die periode zal worden beëindigd.
2.5.5. Uit artikel 7, onder m, van de voorschriften volgt dat de bedrijfsactiviteiten, voorzover deze vallen onder categorie 4, verboden zijn. Deze beperkende regeling brengt met zich dat deze bedrijfsactiviteiten uitsluitend onder het overgangsrecht zouden mogen worden voortgezet. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat de gemeenteraad geen bezwaren heeft tegen voortzetting van deze bedrijfsactiviteiten en geen voornemen heeft deze activiteiten te doen beëindigen. Verweerder heeft in zijn besluit geen aandacht besteed aan het niet als zodanig bestemmen van de bedrijfsactiviteiten, voorzover deze vallen in categorie 4, en het feit dat de gemeenteraad niet voornemens is deze activiteiten te doen beëindigen.
2.5.6. Nu verweerder ten onrechte aan het vorenstaande is voorbijgegaan is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd voorzover het betreft het plandeel met de bestemming “Industriële doeleinden II”, kadastraal bekend als gemeente Stede Broec, sectie […], nr […].
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 12 augustus 2003, kenmerk 2003-12587, voorzover het betreft het plandeel met de bestemming “Industriële doeleinden II”, kadastraal bekend als gemeente Stede Broec, sectie […], nr […];
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 678,07, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Holland te worden betaald aan appellante;
IV. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 232,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren , Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. van Buuren w.g. van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004