ECLI:NL:RVS:2004:AP3415

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200305797/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • D. Dolman
  • P.A. Offers
  • M.W.L. Simons-Vinckx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Sportpark Zuiderlaan door gemeenteraad van Voorst

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Sportpark Zuiderlaan" door de gemeenteraad van Voorst, vastgesteld op 25 november 2002. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Gelderland, heeft op 8 juli 2003 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, ingekomen op 3 september 2003. De zaak is behandeld op 13 mei 2004, waarbij verweerder vertegenwoordigd was door mr. J.S.W. Lucassen, advocaat te Zutphen, en de gemeenteraad van Voorst door ing. J.L. Beltman-Rompelman.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het geschil draait om de vraag of het bestemmingsplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Appellant betoogt dat de ontsluiting van het plangebied aan de zuidkant van het sportpark onterecht is goedgekeurd, omdat deze in strijd zou zijn met de beleidsnota “Recreatief gebruik schouwpaden” van het Waterschap Veluwe. Hij vreest dat deze ontsluiting zal leiden tot een grotere toeloop van vernielzuchtige bezoekers van zijn naastgelegen landgoed De Grote Noordijk.

De gemeenteraad stelt echter dat de ontsluiting van het sportpark via bestaande paden kan plaatsvinden en dat de maatregelen in het bestemmingsplan voldoende zijn om eventuele negatieve gevolgen te mitigeren. De Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de goedkeuring van het bestemmingsplan terecht is verleend. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200305797/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2002 heeft de gemeenteraad van Voorst, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 25 november 2002, het bestemmingsplan "Sportpark Zuiderlaan" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 juli 2003, kenmerk RE2003.492, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij faxbericht van 3 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 november 2003 heeft verweerder meegedeeld dat het beroepschrift hem geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 29 januari 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 mei 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. J.S.W. Lucassen, advocaat te Zutphen, is verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Voorst, vertegenwoordigd door ing. J.L. Beltman-Rompelman, ambtenaar van de gemeente. Appellant is met bericht van verhindering niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan voorziet in een sportpark aan de Zuiderlaan ten zuiden van Twello.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het plan goedgekeurd.
2.3. Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Hij meent dat de ontsluiting van het plangebied aan de zuidkant van het sportpark is gebaseerd op feitelijk onjuiste overwegingen, omdat deze in strijd is met de beleidsnota “Recreatief gebruik schouwpaden” van het Waterschap Veluwe. Bovendien vreest hij dat deze ontsluiting zal leiden tot een grotere toeloop van vernielzuchtige bezoekers van zijn naastgelegen landgoed De Grote Noordijk. Verder voert appellant aan dat geen noodzaak bestaat voor waterretentie binnen het plangebied, aangezien onder meer volgens afspraken tussen appellant en het Waterschap Veluwe water vanuit de watergang de Flierte naar het als verdrogingsgebied aangemerkte deel van zijn landgoed De Grote Noordijk zal worden gevoerd.
2.4. De gemeenteraad stelt dat het sportpark langs de oostkant in zuidelijke richting over het bestaande schouwpad buiten het plangebied langs de Twellose Beek kan worden verlaten. Hij meent dat een in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen voetpad naast dit schouwpad dan ook niet nodig is. Daarnaast meent hij dat het aannemelijk is dat jongeren na het sporten naar Twello en niet naar het landgoed De Grote Noordijk gaan.
2.5. Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening en heeft het plan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat waterretentie op het sportpark geen onaanvaardbare gevolgen voor de omgeving met zich zal brengen. Voorts stelt hij dat het plan voorzieningen ter wering van vernielzuchtige bezoekers afkomstig van het sportpark mogelijk maakt.
2.6. Blijkens de plankaart voorziet het plan aan de noordzijde van het plangebied in ontsluiting naar de Zuiderlaan, de zuidelijke randweg van Twello, en de Verdistraat in de richting van de bebouwde kom van Twello.
In het plan is, eveneens aan de noordkant van het plangebied, een tweede ontsluiting van het plangebied voorzien. Het betreft een voet- en fietspad dat vanaf de Zuiderlaan ongeveer 350 meter langs de oostelijke plangrens in zuidelijke richting loopt. Dit pad loopt niet verder dan tot het einde van het in het plan opgenomen bouwvlak, waar de sporthal, kleedruimten, kantines en materiaalopslagplaatsen zijn voorzien.
Langs de oostelijke plangrens bevinden zich – buiten het plangebied - de Twellose Beek en de daarbij horende zogenoemde schouwpaden. Na genoemd bouwvlak loopt de oostelijke plangrens verder langs de Twellose Beek en de schouwpaden ongeveer 260 meter in zuidelijke richting tot de Zonnenbergstraat. Ongeveer 290 meter oostelijk vanaf dit punt aan de Zonnenbergstraat ligt het landgoed De Grote Noordijk.
Voorts blijkt uit de stukken dat de gemeenteraad het plan gewijzigd heeft vastgesteld, waarbij hij onder meer het voet- en fietspad tussen genoemd bouwvlak en de Zonnenbergstraat heeft laten vervallen.
Hoewel het mogelijk is het landgoed De Grote Noordijk vanaf het sportpark te bereiken door het plangebied via de schouwpaden van de Twellose Beek en de Zonnenbergstraat te verlaten, is mede gelet op genoemde afstanden en de op Twello gerichte ontsluiting van het sportpark de Afdeling met de gemeenteraad van oordeel dat het niet aannemelijk is dat veel bezoekers van het sportpark hiervan gebruik zullen gaan maken.
Voorts deelt de Afdeling het standpunt van verweerder dat de planvoorschriften maatregelen, die het zuidwaarts verlaten van het sportpark langs de schouwpaden tegengaan, mogelijk maken. Wat betreft het betoog van appellant dat het plan garanties moet bieden dat deze maatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd, merkt de Afdeling op dat de maatregelen een kwestie van uitvoering betreffen die in het kader van deze procedure niet aan de orde kan komen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de in het plan voorziene ontsluiting van het sportpark geen ernstige negatieve gevolgen voor het landgoed De Grote Noordijk met zich brengt.
2.7. Ingevolge artikel 3.1 van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor “Sportterrein” onder meer bestemd voor waterretentie.
Ingevolge artikel 6.1 van de planvoorschriften, voorzover hier van belang, zijn ook de gronden op de plankaart aangewezen voor “Park” onder meer bestemd voor waterretentie.
Volgens het bodemkundig en hydrologisch onderzoek “Sportpark aan de Zuiderlaan te Twello” van 21 december 2000 van Grontmij Advies & Techniek b.v. is waterretentie binnen het plangebied, waardoor het water vertraagd wordt afgevoerd, onder meer van belang in verband met de afwateringsproblemen in het omliggende gebied en het geschikt maken van het terrein voor grassportvelden. Uit het onderzoek blijkt dat de waterretentie voor het sportpark binnen de grenzen van het plangebied kan worden verwezenlijkt.
De Afdeling is niet gebleken dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren
Voorts blijkt uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, dat de in het plan voorziene waterretentie alleen is bedoeld voor het sportpark. Voor de waterretentie binnen het plangebied zal dan ook geen water uit de Flierte worden aangevoerd, maar zal het drainagewater van de velden en het hemelwater afkomstig van de gebouwen en verhardingen vertraagd worden afgevoerd naar de Twellose Beek.
Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen uitgaan van de behoefte aan waterretentie voor het sportpark zoals in het plan voorzien en zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat deze waterretentie geen nadelige gevolgen zal hebben voor het landgoed De Grote Noordijk.
2.8. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het bestreden plan.
Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
177-447.