ECLI:NL:RVS:2004:AP3458

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307637/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • R.H. Lauwaars
  • J.J.C. Voorhoeve
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing voor aanleg provinciale weg en gevolgen voor verkeersveiligheid

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 juni 2004 uitspraak gedaan over een beroep van de 'Vereniging Dorpsbelang Nieuwe Wetering' tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. Het college had op 8 oktober 2003 ontheffing verleend aan de Minister van Verkeer en Waterstaat voor het aanleggen van een nieuw gedeelte van de provinciale weg N445, inclusief het opruimen van een gedeelte van deze weg ten behoeve van de aanleg van de Hogesnelheidslijn-Zuid. De vereniging stelde dat de inwoners van Nieuwe Wetering onvoldoende waren geïnformeerd over de gevolgen van de aanleg van een zogenaamde bottonde, die volgens hen onveiliger zou zijn dan een rotonde. De Afdeling oordeelde dat de procedure van bekendmaking en ter inzage legging van het ontwerpbesluit correct was gevolgd en dat belanghebbenden voldoende gelegenheid hadden gehad om hun bedenkingen in te dienen. De Afdeling concludeerde dat de ontheffing terecht was verleend, omdat de belangen van de verkeersveiligheid en de bruikbaarheid van de weg voorop stonden. Het beroep van de vereniging werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200307637/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid "Vereniging Dorpsbelang Nieuwe Wetering", gevestigd te Nieuwe Wetering,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 8 oktober 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland ontheffing verleend aan de Minister van Verkeer en Waterstaat van de verbodsbepalingen, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a en b, van de Wegenverordening Zuid-Holland (1997), tot het aanleggen van een nieuw gedeelte van de provinciale weg (N445) ter hoogte van de bottonde bij Roelofarendsveen, het opruimen van een gedeelte van deze weg ten behoeve van de aanleg van de Hogesnelheidslijn-Zuid en het afdammen, dempen en vergraven van bestaande en het graven van nieuwe bermsloten bij de uitvoering van deze werkzaamheden.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 18 november 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 mei 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.A.M.J. van Hameren en H.C.J. Dikkers, gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door J.F.W. Laban en D.T. Kramer, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Minister van Verkeer en Waterstaat, vertegenwoordigd door mr. E.C.M. Schippers, advocaat te Den Haag, en ir. F.J. Schuurman, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het bestreden besluit is voorbereid overeenkomstig het bepaalde in artikel 20 van de Tracéwet. Ingevolge het tweede lid van dit artikel bevordert de Minister van Verkeer en Waterstaat een gecoördineerde voorbereiding van de besluiten op aanvragen om vergunningen en van de overige ambtshalve te nemen besluiten met het oog op de uitvoering van een tracébesluit. De ontheffing heeft onder meer betrekking op de aanleg van een dubbele rotonde, een zogeheten bottonde.
2.2. Appellante stelt in beroep dat verweerder de ontheffing ten onrechte heeft verleend. Zij stelt dat de inwoners van Nieuwe Wetering pas in een laat stadium over de inrichting van de zogenaamde bottonde zijn ingelicht. Verweerder heeft daardoor volgens appellante geen rekening gehouden met de nadelige gevolgen van de bottonde voor de inwoners van Nieuwe Wetering. Bovendien is de bottonde volgens haar onveiliger dan een rotonde.
2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de beslissing over de aanvraag om ontheffing alleen de door de Wegenverordening beschermde belangen kunnen worden betrokken. Volgens verweerder is de bottonde veiliger dan een rotonde.
2.4. De Afdeling stelt voorop dat de in de Tracéwet voorgeschreven procedure van bekendmaking en ter inzage legging van het ontwerpbesluit is gevolgd. Een ieder is in dat kader in de gelegenheid gesteld tegen het ontwerpbesluit bedenkingen in te dienen. Voor het einde van de bedenkingentermijn is door de HSL-Zuid projectorganisatie een informatieavond georganiseerd over de voorgenomen verkeerswijzigingen, waaronder de aanleg van de bottonde. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat belanghebbenden niet adequaat over de besluitvorming zijn geïnformeerd. Het feit dat in het ontwerpbesluit naast het woord bottonde ook nog het woord rotonde voorkwam en dat de informatieavond twee dagen voor het einde van de bedenkingentermijn plaatsvond, maakt dat niet anders.
2.4.1. Ingevolge artikel 14 van de Wegenverordening mag een ontheffing alleen en moet deze worden geweigerd in het belang van de vrijheid van het verkeer of de veiligheid op de weg en van de instandhouding en bruikbaarheid van de weg. Gelet hierop kunnen bij de beslissing omtrent de aanvraag om ontheffing geen andere belangen dan deze een rol spelen. De stelling van appellante, dat de ontheffing had moeten geweigerd omdat de bottonde leidt tot meer benzineverbruik en een hogere milieubelasting dan wel anderszins nadelige gevolgen heeft voor de inwoners van Nieuwe Wetering, kan derhalve niet slagen.
2.4.2. De bottonde voldoet volgens verweerder aan het uitgangspunt dat zo min mogelijk uitwisselingspunten op de doorgaande route van de N445 mogen ontstaan. Hierdoor wordt de functie van de N445 als gebiedsontsluitingsweg zo veel mogelijk gewaarborgd en ontstaan zo min mogelijk kruisingen, wat wenselijk is uit het oogpunt van verkeersveiligheid. Het doorgaande verkeer behoeft immers slechts eenmaal voorrang te verlenen. Ten slotte is rekening gehouden met het concept “Duurzaam Veilig”.
Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bottonde leidt tot een onveilige verkeerssituatie of dat zich één van de andere weigeringsgronden van artikel 14 van de Wegenverordening voordoet. Dat volgens appellante een alternatieve ontsluiting mogelijk is, die in haar ogen minder bezwaarlijk is, maakt dit niet anders.
2.4.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de ontheffing terecht verleend. Het beroep is ongegrond.
2.4.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R.H. Lauwaars en dr. J.J.C. Voorhoeve, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
178-410.