ECLI:NL:RVS:2004:AP3492

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308304/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor vernieuwen opslagruimte in Valkenswaard

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard op 12 maart 2002 geweigerd om aan de appellant een bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een bestaande opslagruimte op een specifiek perceel. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft dit bezwaar op 1 oktober 2002 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch op 28 oktober 2003 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De appellant heeft hierop hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, dat op 10 december 2003 is ingediend.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 juni 2004, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan "Buitengebied 1998", dat het perceel bestemd is voor "Wonen, Klasse A" en dat de voorwaarden voor het bouwen van bijgebouwen niet zijn nageleefd. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft geconcludeerd dat het college zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen bouwvergunning kan worden verleend op basis van het overgangsrecht van het bestemmingsplan.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 23 juni 2004.

Uitspraak

200308304/1.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 oktober 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het vernieuwen van een bestaande opslagruimte op het perceel kadastraal bekend [plaats] sectie […] nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats], gemeente Valkenswaard (hierna: het perceel).
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 oktober 2003, verzonden op 30 oktober 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 28 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. A.A.P.M. Theunen, advocaat te Valkenswaard, en het college, vertegenwoordigd door mr. G.M. van den Boom, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet, blijkens de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekening, in het realiseren van een opslagruimte van 128,76 m2.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied 1998” is het perceel bestemd voor “Wonen, Klasse A”
Ingevolge artikel 2.6, onder A, sub 1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden die zijn aangewezen voor “wonen” (plankaart 2) bestemd voor woondoeleinden ter plaatse van de bestaande woning met bijbehorend erf.
Ingevolge artikel 2.6, onder B.1., van de planvoorschriften mag de tot “wonen” bestemde grond uitsluitend worden bebouwd ten dienste van de in de doeleindenomschrijving aangegeven bestemming waarbij, behoudens vrijstelling, de hierna gestelde eisen in acht moeten worden genomen:
1. (…)
2. Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen gelden (behoudens het bepaalde onder 4) de volgende voorwaarden:
a. de gezamenlijke oppervlakte per woning: niet meer dan 75 m2;
(...)
3. (…)
4. In afwijking van het bepaalde onder 1a, 1b en/of 2a, mag uitsluitend bij substantiële sloop van aanwezige vrijstaande bijgebouwen, voor zover de oppervlakte daarvan meer bedraagt dan het bepaalde onder 2a, vervangende nieuwbouw (…) en/of uitbreiding van bijgebouwen plaatsvinden onder de volgende voorwaarden
(…)
Ingevolge artikel 0.8, lid A, onder 1, van de planvoorschriften mag, voor zover de afwijking van het plan naar aard en omvang niet wordt vergroot, bebouwing die in enigerlei opzicht afwijkt van het plan en die bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na calamiteit worden herbouwd, mits de bouwvergunning binnen twee jaar na de calamiteit is aangevraagd.
Ingevolge artikel 0.8, lid A, sub 2, van de planvoorschriften wordt bebouwing, opgericht dan wel op te richten na de terinzagelegging van het ontwerpplan, krachtens een bouwvergunning, verleend of aangevraagd vóór dat tijdstip, voor de toepassing van het bepaalde in lid A onder 1 geacht op dat tijdstip te bestaan.
Ingevolge artikel 0.8, lid A, onder 3, van de planvoorschriften is het bepaalde onder 1 niet van toepassing op bebouwing, die weliswaar bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, maar die is gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan of die is gebouwd zonder of in afwijking van een verleende bouwvergunning.
2.3. Anders dan appellant betoogt, heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met artikel 2.6, onder A, sub 1, van de planvoorschriften.
2.4. Appellant betwist voorts tevergeefs het oordeel van de rechtbank dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor het bouwplan niet met toepassing van het overgangsrecht van het bestemmingsplan een bouwvergunning kan worden verleend.
Voor zover er al sprake zou zijn van een gedeeltelijke vernieuwing van het thans bestaande, niet afgebouwde bouwwerk, faalt het beroep op het overgangsrecht, omdat dit bouwwerk zonder bouwvergunning is gebouwd en derhalve op grond van artikel 08, lid A, onder 3, van de planvoorschriften is uitgezonderd van de werking van het overgangsrecht.
Ook kan geen beroep op het overgangsrecht worden gedaan wegens het geheel vernieuwen van een bouwwerk, reeds omdat de bouwaanvraag betrekking heeft op een qua verschijningsvorm geheel ander bouwwerk dan het oorspronkelijke ter plaatse aanwezige bouwwerk. Bovendien heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat het oorspronkelijke bouwwerk door een calamiteit te niet is gegaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
17-439.