200401567/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Groesbeek,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 27 januari 2000 heeft de gemeenteraad van Groesbeek het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 5 september 2000, no. RE2000.17976, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
De Afdeling heeft de hiertegen ingestelde beroepen bij haar uitspraak van
30 oktober 2002, no. 200005022/1, gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van verweerder van 5 september 2000 in zoverre vernietigd.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 9 december 2003, no. RE2002.104075, opnieuw beslist over de goedkeuring van het plan.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 23 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 9 april 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2004, waar appellante in persoon en vertegenwoordigd door S.G. Blasweiler, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is de gemeenteraad van Groesbeek, vertegenwoordigd door
mr. N. Heeren, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Op 3 april 2000 zijn in werking getreden de Wet tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van 1 juli 1999 (Stb. 302) en het Besluit tot wijziging van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 van 15 oktober 1999 (Stb. 447).
Uit artikel VI, tweede lid, van genoemde wet volgt dat dit geschil, nu het ontwerp van het plan ter inzage is gelegd vóór 3 april 2000, moet worden beoordeeld aan de hand van het vóór die datum geldende recht.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Het plangebied heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente Groesbeek met uitzondering van gebieden met een stedelijk karakter. Voorts zijn enkele planontwikkelingen vanwege het specifiek vereiste maatwerk niet in het plan opgenomen.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder ter uitvoering van de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2002, no. 200005022/1, een nieuw besluit genomen omtrent - voor zover hier van belang - de goedkeuring van de kaart “Recreatiewegen”, voor zover betrekking hebbend op het pad ten noorden van de woning aan de [locatie]. Hij heeft hieraan thans goedkeuring onthouden.
2.4. [appellante] kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, voor zover de onthouding van goedkeuring niet duidelijk op een kaart bij het besluit is aangegeven. Zij stelt dat uit het bestreden besluit niet blijkt in hoeverre goedkeuring is onthouden aan het pad ten noorden van haar woning. Voorts is volgens haar ten onrechte geen aantekening gemaakt op de plankaart van het feit dat de Afdeling het besluit van 5 september 2000 heeft vernietigd voor zover goedkeuring is verleend aan voornoemde kaart “Recreatiewegen”, voor wat betreft het pad ten noorden van de woning aan de [locatie].
2.5. Voor zover [appellante] heeft aangevoerd dat op de plankaart ten onrechte geen aantekening is gemaakt van het feit dat de Afdeling het besluit van verweerder van 5 september 2000 heeft vernietigd, voor zover goedkeuring was verleend aan de kaart “Recreatiewegen” met betrekking tot het omstreden pad, overweegt de Afdeling dat geen wettelijke bepaling valt aan te wijzen op grond waarvan de verplichting bestaat een dergelijke aantekening op de plankaart te maken.
2.5.1. In haar uitspraak van 30 oktober 2002, no. 200005022/1, heeft de Afdeling het volgende overwogen.
”Aan de gronden waarop het in geding zijnde pad ligt, is de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke, ecologische en recreatieve potenties" toegekend. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bestemd voor paden en landwegen. Blijkens de nota zienswijzen heeft de gemeenteraad in een reactie op de zienswijze van appellante aangegeven dat het pad bij de woning van appellante niet was of is gepland als wandelpad. Verweerders hebben dit in het bestreden besluit bevestigd en hebben daarbij opgemerkt dat het pad het karakter uitstraalt van niet meer dan een uitweg of ontsluiting van aanliggende agrarische percelen. Voorts hebben verweerders ter zitting aangegeven dat ter plaatse sprake is van een landelijke toegangsweg zonder recreatieve functie. Als bijlage 3 bij het plan is evenwel een kaart "Recreatiewegen" gevoegd, waarop het desbetreffende pad is aangeduid als recreatieweg. In de toelichting is vermeld dat de op deze kaart aangegeven wegen van bijzonder belang zijn voor recreatief medegebruik. Ter zitting is door de gemeenteraad verklaard dat de kaart "Recreatiewegen" een juridisch bindend onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Gelet op de begripsbepalingen in de planvoorschriften komt de Afdeling dit niet onjuist voor.
Gelet op het vorenstaande is het plan op dit punt in strijd met de rechtszekerheid. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, hebben verweerders gehandeld in strijd met de rechtszekerheid in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van
[appellante] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd wat betreft de goedkeuring aan de kaart "Recreatiewegen", voorzover betrekking hebbend op het pad ten noorden van de woning aan de [locatie].
De Afdeling stelt vast dat met de zinsnede “het pad ten noorden van de woning aan de [locatie] in voornoemde uitspraak is bedoeld het pad ten noorden van de woning aan de [locatie] vanaf de kruising met de Wylerbaan tot aan de eerstvolgende kruising in westelijke richting.
2.5.2. Verweerder heeft in het bestreden besluit opnieuw beslist over de goedkeuring van voornoemd plandeel. Hij heeft om redenen die door [appellante] niet worden betwist goedkeuring onthouden aan de kaart “Recreatiewegen” voor zover betrekking hebbend op het pad ten noorden van de woning [locatie]. Het voorgaande in aanmerking nemende is de Afdeling van oordeel dat voldoende duidelijk is aan welk plandeel goedkeuring is onthouden.
2.5.3. In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Dolman w.g. Hanrath
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004