200400911/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maasland (thans Midden-Delfland) het uitwerkingsplan “Commandeurspolder III” vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 9 december 2003, kenmerk DRM/ARB/03/13198A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2004 meegedeeld dat geen verweerschrift wordt uitgebracht.
Na afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van appellanten. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2004, waar appellanten, bij monde van [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door drs. N.A.M. op de Laak, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.D.W. Jutte, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het uitwerkingsplan omvat het deel UW II, het zogenoemde Commandeurspolder III-complex, van de door het college van burgemeester en wethouders “Uit te werken bestemming Woongebied I t/m III” van het in 1997 door de gemeenteraad van Maasland vastgestelde en door verweerder goedgekeurde bestemmingsplan “Dorp-Oost” (hierna: het bestemmingsplan). Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van 196 woningen.
2.3. In de door appellanten aangevoerde omstandigheden dat op vragen en correspondentie onvolledig, vaak laat en soms niet is geantwoord, ziet de Afdeling geen aanleiding voor vernietiging van het bestreden besluit, nu niet is gebleken dat appellanten hierdoor in hun belangen zijn geschaad en deze omstandigheden niet zien op de rechtmatigheid van het aan de orde zijnde besluit.
2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan, voorzover dit voorziet in de bouw van een woonhof met 50 appartementen. Zij achten het bouwvolume te massaal en niet passend bij de bestaande bebouwing.
2.5. Verweerder heeft het uitwerkingsplan goedgekeurd. Hij stelt zich op het standpunt dat het uitwerkingsplan in overeenstemming is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan. Voorts heeft hij het uitwerkingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht.
2.6. Het uitwerkingsplan is gebaseerd op artikel 22 (Uit te werken bestemming Woongebied I t/m III) van de voorschriften van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 22, negende lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan bedraagt de goothoogte voor meergezinshuizen ten hoogste 11,5 meter. Bij vrijstelling kan van de goothoogte met ten hoogste 10% worden afgeweken.
Blijkens de plankaart heeft het in geding zijnde plandeel met de bestemming “WGM woongebied” een bouwvlak van ongeveer 65 x 55 meter.
De Afdeling stelt op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat het aldus toegestane bouwvolume voor het bestreden appartementencomplex weliswaar afwijkt van dat van de bestaande bebouwing, maar niet in strijd is met de uitwerkingsregels in het bestemmingsplan. Daarnaast is niet gesteld, noch gebleken dat niet aan de overige bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregels is voldaan.
Gelet op de afstand van het appartementencomplex tot de bestaande bebouwing, ziet de Afdeling voorts geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen aan de belangen van appellanten meer gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die zijn gemoeid met de bouw van het appartementencomplex.
Voorzover appellanten hebben aangevoerd dat een archeologisch rapport ontbreekt, is door het college van burgemeester en wethouders de Aanvullende Archeologische Inventarisatie van 26 november 2001 overgelegd, die onder meer betrekking heeft op de locatie Commandeurspolder III. Niet gesteld, noch gebleken is dat de in dit rapport gedane aanbevelingen niet in acht zijn genomen.
Het bezwaar van appellanten dat een aanlegvergunning voor de verwezenlijking van de infrastructuur ontbreekt, kan in deze procedure niet aan de orde komen. Overigens is van de zijde van het college van burgemeester en wethouders ter zitting toegelicht dat ingevolge artikel 7 van de voorschriften van het bestemmingsplan een aanlegvergunning slechts is vereist voor gronden die op de kaart van dat plan zijn aangeduid als “dorpskern met hoge archeologische verwachtingen” dan wel als “terrein van hoge archeologische waarde”. Ter zitting is gebleken dat de in geding zijnde gronden op de kaart van het bestemmingsplan niet van een dergelijke aanduiding zijn voorzien.
2.7. Gezien het vorenstaande bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitwerkingsplan, waarvan de invulling past binnen de regels van het bestemmingsplan, in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Prins
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004