ECLI:NL:RVS:2004:AP4665

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200307810/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • K. Brink
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake nadere eisen voor geluidshinder restaurant/camping De Flierenhof te Maasbree

In deze zaak gaat het om een besluit van 7 oktober 2003 van het college van burgemeester en wethouders van Maasbree, waarbij nadere eisen zijn gesteld aan de geluidshinder van restaurant/camping "De Flierenhof". Dit besluit is ter inzage gelegd op 16 oktober 2003. Appellant heeft op 25 november 2003 beroep ingesteld tegen dit besluit, met aanvullende gronden op 22 december 2003. De zaak is op 14 mei 2004 ter zitting behandeld, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans en verweerder door P. Tielen. Een derde partij, vertegenwoordigd door mr. M.W. Kok, was ook aanwezig.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de nadere eisen die zijn opgenomen in het besluit voldoende duidelijk zijn, ondanks dat de bijlage niet was gewaarmerkt. Appellant betoogde dat de waarde van 45 dB(A) voor het equivalente geluidniveau gedurende de dagperiode ontoereikend is en dat er onvoldoende rekening is gehouden met geluidhinder van de camping. De Afdeling oordeelde dat verweerder in redelijkheid deze waarde heeft kunnen vaststellen, aangezien appellant niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aanscherping noodzakelijk was.

De Afdeling concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 30 juni 2004.

Uitspraak

200307810/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Maasbree,
en
het college van burgemeester en wethouders van Maasbree,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 oktober 2003, kenmerk NA 2002-02, heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) nadere eisen gesteld ten aanzien van restaurant/camping “De Flierenhof” op het perceel Onderste Horst 1a te Maasbree. Dit besluit is op 16 oktober 2003 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 24 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2003.
Bij brief van 2 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 mei 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Goumans, advocaat te Roermond, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Tielen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [partij], bijgestaan door mr. M.W. Kok, advocaat te Tegelen.
2. Overwegingen
2.1. Krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit, voorzover van belang, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen met betrekking tot de in de bijlage opgenomen voorschriften ten aanzien van geluid, voorzover dat in hoofdstuk 4 van die bijlage is aangegeven.
In voorschrift 4.1.1 van de bij het Besluit behorende bijlage, voorzover van belang, is bepaald dat in gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden voor equivalente geluidniveaus naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog zijn, het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden kan vaststellen die lager zijn dan de in voorschrift 1.1.1 opgenomen waarden.
In voorschrift 4.1.4 van de bij het Besluit behorende bijlage, voorzover van belang, is bepaald dat het bevoegd gezag, ten einde te bereiken dat aan de voorschriften 1.1.1 of 4.1.1 wordt voldaan, een nadere eis kan stellen ten aanzien van de periode van openstelling van een terras.
Ingevolge nadere eis 1.1.1 mag het equivalente geluidniveau (LAeq) veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten ter plaatse van de op bijlage I aangegeven punten A en B niet meer bedragen dan 45, 40 en 35 dB(A) gedurende respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Ingevolge nadere eis 1.1.5, voorzover van belang, mag het terras aan de westzijde van het restaurant na 22.00 uur niet meer in gebruik zijn.
2.2. Appellant heeft aangevoerd dat onduidelijk is of de nadere eisen bij het bestreden besluit zijn vastgesteld, nu de bijlage bij het bestreden besluit waarin de nadere eisen zijn opgenomen niet is gewaarmerkt.
2.2.1. De Afdeling stelt vast dat op de genoemde bijlage de datum en het kenmerk van het bestreden besluit en de vestigingsplaats van de inrichting staan vermeld. Gelet hierop is voldoende duidelijk dat de nadere eisen bij het bestreden besluit zijn vastgesteld.
2.3. Appellant heeft aangevoerd dat verweerder in het onderhavige geval nadere eisen had moeten stellen met betrekking tot de toepassing van voorschrift 1.1.9 van de bij het Besluit behorende bijlage.
2.3.1. Vaststaat dat geen van de door verweerder gestelde eisen ziet op de toepassing van voorschrift 1.1.9 van de bij het Besluit behorende bijlage. Verder is niet aannemelijk geworden dat verweerder van de bevoegdheid om ambtshalve nadere eisen te stellen in het onderhavige geval redelijkerwijs geen gebruik heeft kunnen maken, zonder ook nadere eisen te stellen terzake van de toepassing van het genoemde voorschrift. Gelet hierop valt de vraag of met betrekking tot de toepassing van het genoemde voorschrift nadere eisen zouden moeten worden gesteld buiten het bereik van de door verweerder gevolgde procedure. Het stellen van dergelijke nadere eisen kan in de onderhavige procedure dan ook niet worden afgedwongen.
2.4. Appellant heeft betoogd dat de bij nadere eis 1.1.1 vastgestelde waarde van 45 dB(A) voor het equivalente geluidniveau gedurende de dagperiode ontoereikend is. Voorts heeft appellant betoogd dat uit het akoestisch onderzoek van Hollman technisch adviseurs van 10 mei 2002, kenmerk 2001.0112B (hierna: het akoestisch onderzoek), blijkt dat de betreffende waarde niet naleefbaar is ter plaatse van de beoordelingspunten A en B. Het akoestisch onderzoek is bovendien ondeugdelijk volgens appellant, omdat in het onderzoek geen rekening is gehouden met de geluidhinder afkomstig van de camping.
2.4.1. Voor de onderhavige inrichting golden ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit tot 1 oktober 2001 de geluidvoorschriften van de op 18 september 1995 verleende oprichtingsvergunning krachtens de Wet milieubeheer als nadere eis. In verband met het verstrijken van deze termijn heeft verweerder bij nadere eis 1.1.1 onder meer de waarde van 45 dB(A) voor het equivalente geluidniveau gedurende de dagperiode vastgesteld. Verweerder heeft voor wat betreft de hoogte van deze waarde aansluiting gezocht bij het ter plaatse heersende referentieniveau van het omgevingsgeluid en de waarde die eerder voor de inrichting ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit gold als nadere eis. Appellant heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat aanscherping van de genoemde waarde noodzakelijk is om onaanvaardbare geluidhinder te voorkomen, dan wel voldoende te beperken.
Anders dan appellant heeft aangevoerd blijkt uit het akoestisch onderzoek – daargelaten de vraag of dit onderzoek deugdelijk is – niet dat de waarde van 45 dB(A) voor het equivalente geluidniveau gedurende de dagperiode niet naleefbaar is ter plaatse van de beoordelingspunten A en B, aangezien deze beoordelingspunten niet in het akoestisch onderzoek zijn betrokken. Uit de door verweerder overgelegde brief van Hollman technisch adviseurs van 22 september 2003 blijkt daarentegen dat kan worden voldaan aan de genoemde waarde ter plaatse van de beoordelingspunten A en B.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder, na afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid bij nadere eis 1.1.1 een waarde kunnen vaststellen van 45 dB(A) voor het equivalente geluidniveau gedurende de dagperiode.
2.5. Appellant heeft aangevoerd dat nadere eis 1.1.5 ten onrechte betrekking heeft op een gedeelte in plaats van het gehele terras van het restaurant.
2.5.1. Niet gebleken is dat slechts aan de voor de inrichting geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan, indien nadere eis 1.1.5 betrekking heeft op het gehele terras van het restaurant. Mede gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat verweerder, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid nadere eis 1.1.5 heeft kunnen stellen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004
159-399.