200308016/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 24 oktober 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Goirle.
Bij besluit van 25 februari 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Goirle (hierna: het college) appellant onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven de op het perceel [locatie] te [plaats] uitgevoerde bouwwerkzaamheden binnen zes weken geheel ongedaan te maken.
Bij besluit van 1 juli 2003 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waar appellant en zijn echtgenote in persoon, bijgestaan door ing. A.M.L. van Rooij, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. Smidt, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Vaststaat dat de bouwwerkzaamheden waarop de aanschrijving is gericht, betrekking hebben op de bouw van een landbouwmachineloods waarvoor appellant op 20 februari 2001 een bouwaanvraag heeft ingediend, die is aangevuld op 28 februari 2001. Bij besluit van 14 augustus 2001 heeft het college de gevraagde bouwvergunning geweigerd.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd is tot handhavend optreden tegen de landbouwmachineloods omdat daarvoor ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet van rechtswege bouwvergunning is verleend, zodat van overtreding van artikel 40, eerste lid, van die wet geen sprake is.
Dat betoog faalt. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat voormeld besluit van 14 augustus 2001 formele rechtskracht heeft gekregen nu vaststaat dat appellant het daartegen gemaakte bezwaar heeft ingetrokken. Derhalve kan in het midden blijven of het standpunt van appellant dat van rechtswege bouwvergunning is verleend, juist is. Voorzover dat het geval zou zijn, is het reële besluit op de bouwaanvraag in de plaats daarvan getreden. Nu het besluit van 14 augustus 2001 rechtens onaantastbaar is geworden staat daarmee de bevoegdheid tot het nemen ervan vast. Het betoog van appellant dat het college deze bevoegdheid ontbeert, kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het in bezwaar gehandhaafde bestuursdwangbesluit. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004