ECLI:NL:RVS:2004:AP4671

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200400503/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A. Kosto
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Dorpskern Zoeterwoude en goedkeuring door de Raad van State

Op 30 juni 2004 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over het bestemmingsplan "Dorpskern" van de gemeente Zoeterwoude. Dit bestemmingsplan werd op 24 april 2003 vastgesteld door de gemeenteraad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Verweerder, het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, heeft op 2 december 2003 goedkeuring verleend aan dit plan. Tegen deze goedkeuring hebben drie appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. Appellant sub 1 heeft geen zienswijze ingediend bij de gemeenteraad, waardoor zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellante sub 3 heeft eveneens niet tijdig bedenkingen ingediend, wat leidde tot eenzelfde uitspraak. Appellant sub 2 heeft wel beroep ingesteld, maar zijn argumenten werden door de Afdeling niet gegrond bevonden. Hij stelde dat de goedkeuring van de supermarkt in strijd was met de goede ruimtelijke ordening en dat er onvoldoende behoefte was aan een grotere supermarkt. De Afdeling oordeelde echter dat de gemeenteraad voldoende onderzoek had gedaan naar de behoefte aan de uitbreiding en dat de locatie aan de Dorpsstraat geschikt was voor de vestiging van de supermarkt. De Afdeling concludeerde dat verweerder in redelijkheid goedkeuring had kunnen verlenen aan het bestemmingsplan, en verklaarde het beroep van appellant sub 2 ongegrond. De uitspraak benadrukt de beoordelingsvrijheid van de gemeenteraad bij het vaststellen van bestemmingsplannen en de noodzaak voor appellanten om tijdig zienswijzen in te dienen.

Uitspraak

200400503/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Zoeterwoude,
2. [appellant sub 2], wonend te Zoeterwoude,
3. [appellante sub 3], gevestigd te Zoeterwoude,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2003 heeft de gemeenteraad van Zoeterwoude, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 april 2003, het bestemmingsplan "Dorpskern" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 2 december 2003, kenmerk DRM/ARB/03/7749A, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 18 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 20 januari 2004, en appellant sub 2 en appellante sub 3 bij brief van 26 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 27 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 11 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 mei 2004, waar [appellant sub 1] en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A.M. Plaizier, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. E. Schepers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door H.G. Kooke, ambtenaar van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. [appellant sub 1] heeft tegen het ontwerp-plan geen zienswijze ingebracht bij de gemeenteraad. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerp-plan tijdig een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voorzover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Geen rechtvaardiging is in dit geval gelegen in de door [appellant sub 1] gestelde omstandigheid dat hem van de zijde van de gemeente verkeerde inlichtingen zouden zijn verstrekt ten aanzien van de te volgen procedure. Niet aannemelijk is geworden dat de mededeling omtrent de procedure zodanig was dat hij op grond hiervan er op mocht vertrouwen dat hij, in afwijking van de wettelijke procedure, geen zienswijze behoefde in te dienen bij de gemeenteraad. Ten aanzien van de stelling dat ten onrechte bij de publicaties niet is vermeld dat indien geen zienswijze is ingediend bij de gemeenteraad, bedenkingen bij gedeputeerde staten in beginsel buiten behandeling worden gelaten, overweegt de Afdeling dat noch de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch de Algemene wet bestuursrecht hiertoe verplicht. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.2. [appellante sub 3] heeft niet binnen de in artikel 27, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 26 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn bedenkingen tegen het plan ingebracht bij verweerder.
Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met artikel 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door degene die tegen het plan tijdig bedenkingen heeft ingebracht bij het college van gedeputeerde staten. Dit is slechts anders voorzover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest bedenkingen in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor. Het beroep van [appellante sub 3] is niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. Het plan heeft betrekking op de kern van Zoeterwoude-dorp en is deels conserverend van aard. Daarnaast voorziet het plan door middel van een uit te werken bestemming in de vestiging van een supermarkt aan de Dorpsstraat.
2.5. Ten aanzien van de stelling van [appellant sub 2] dat de mondeling ingediende aanvullingen op de bedenkingen ten onrechte buiten behandeling zijn gelaten overweegt de Afdeling dat verweerder bij het bestreden besluit inhoudelijk is ingegaan op deze aanvullingen. Gelet hierop ziet de Afdeling in deze door appellant aangevoerde grond geen reden voor vernietiging van het bestreden besluit, nu appellant door de handelwijze van verweerder, wat daar ook van zij, niet in zijn processuele belangen is geschaad.
2.6. [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming “Uit te werken gebied voor wonen en detailhandel I” voorzover daarmee de vestiging van een supermarkt op de plaats van zijn woning en bedrijfspand aan de Dorpsstraat mogelijk wordt gemaakt. Hij voert aan dat er onvoldoende behoefte is aan een grotere supermarkt en dat de verplaatsing van de bestaande supermarkt niet nodig is. Voorts stelt hij dat het parkeren en het laden en lossen bij de voorziene supermarkt ernstige overlast tot gevolg zal hebben.
2.7. Verweerder heeft geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening of het recht en heeft het goedgekeurd. Hij is van mening dat er voldoende behoefte is aan een grotere supermarkt en dat de voorziene plaats hiervoor de meest geschikte plaats is.
2.8. De uit te werken bestemming “Uit te werken gebied voor wonen en detailhandel I” brengt met zich dat de woning van [appellant sub 2], die reeds lange tijd als zodanig wordt gebruikt, en het bedrijfspand van [appellante sub 3] niet als zodanig zijn bestemd. De uitwerkingsplicht heeft tot gevolg dat de voorziene supermarkt kan worden gebouwd op de plaats van de woning en het bedrijfspand. [Appellant sub 2] zal zijn bedrijf niet meer op deze plaats kunnen uitoefenen en zal hier niet meer kunnen wonen. De voordelen van de huidige plaats van het bedrijf in het dorpscentrum, zoals de gemakkelijke aanloop van klanten, zullen als gevolg hiervan verloren gaan.
2.9. Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van vrijheid toe bij het vaststellen van een bestemmingsplan. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
Volgens de gemeenteraad is een verplaatsing en uitbreiding van de bestaande supermarkt en een verdere concentratie van winkels vereist om het centrale winkelgebied aan de Dorpsstraat goed te kunnen laten functioneren. De versnipperde ligging van de aanwezige winkels wordt onwenselijk geacht. De gemeenteraad acht de gekozen plaats aan de Dorpsstraat voor de supermarkt voor de aansluiting op het winkelgebied en de voorziene uitbreiding zeer geschikt. De uitbreidingsmogelijkheid wordt nodig geacht voor het vergroten van het assortiment en het verhogen van de kwaliteit van de supermarkt.
2.10. De gemeenteraad heeft onderzoek laten verrichten naar de behoefte aan uitbreiding van de supermarkt. Dit onderzoek onderschrijft een behoefte aan een uitbreiding van de supermarkt tot maximaal 1.100 m² brutovloeroppervlak. Appellant heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot het oordeel dat niet van de juistheid van de conclusies van dit onderzoek kan worden uitgegaan.
Voorzover in dit verband is aangevoerd dat als gevolg van de gewijzigde economische situatie sinds het voorbereiden van het plan aanvullend onderzoek had moeten plaatsvinden naar de behoefte overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat het onderzoek als gevolg van een gewijzigde economische situatie zodanig is gedateerd dat verweerder zich hierop bij het nemen van zijn besluit niet had mogen baseren. Hierbij acht de Afdeling van belang dat blijkens de stukken de behoefte aan een volwaardige supermarkt, gelet op de schaalvergroting in de levensmiddelenbranche, een duurzaam karakter heeft.
2.11. De voorziene supermarkt zal over voldoende parkeergelegenheid moeten beschikken. Gelet hierop wordt voor detailhandel uitgegaan van een parkeernorm van 2,85 parkeerplaatsen per 100 m² brutovloeroppervlak. Ingevolge artikel 9, tweede lid, onder j, van de voorschriften dienen derhalve tenminste 36 parkeerplaatsen aangelegd te worden. Voorts zal de supermarkt bevoorraad moeten worden. Uit de plantoelichting blijkt dat de bevoorrading van de supermarkt op deze plaats inpandig en uit het zicht kan plaatsvinden. Door middel van verkeersmaatregelen, los van het plan, kan het gemeentebestuur ervoor zorgen dat de bevoorrading op die wijze ook daadwerkelijk zal plaatsvinden.
Daarnaast is aannemelijk dat de gekozen plaats gelet op de ligging hiervan aan de Dorpsstraat en ten opzichte van andere winkels een goede aansluiting op het winkelgebied biedt.
Gelet op het voorgaande acht de Afdeling niet onredelijk dat verweerder in navolging van de gemeenteraad het standpunt heeft ingenomen dat in het bijzonder deze plaats geschikt is voor de vestiging van de supermarkt. Voorts acht de Afdeling niet aannemelijk dat ernstige overlast zal optreden als gevolg van de voorziene supermarkt op deze plaats.
2.12. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de ontwikkeling van de supermarkt op deze plaats dan aan het belang van [appellant sub 2].
2.13. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellante sub 3] niet-ontvankelijk;
III. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. van Buuren w.g. Neuwahl
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004
280-459.