ECLI:NL:RVS:2004:AP4672

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308049/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling van bestemmingsplan voor verbouwing bedrijfswoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar, waarin de rechtbank het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. Het betreft een bouwvergunning die op 26 juni 2001 door het college van burgemeester en wethouders van Akersloot is verleend aan [vergunninghouder] voor het vervangen van een bitumen dak door een patent-riet dak op een woning in [plaats]. De rechtbank oordeelde dat het college terecht vrijstelling had verleend van het bestemmingsplan, ondanks dat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Appellant, die bezwaar had gemaakt tegen de bouwvergunning, stelde dat het college ten onrechte medewerking had verleend aan het bouwplan, omdat dit gebruik als burgerwoning de weg zou openen voor een tweede bedrijfswoning bij het hoveniersbedrijf waarvan de woning is afgesplitst. De rechtbank oordeelde echter dat het gebruik van de woning als burgerwoning planologisch aanvaardbaar was, en dat de ruimtelijke onderbouwing van het project afdoende was. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij het hoger beroep ongegrond werd verklaard. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college de vrijstelling op de juiste gronden had verleend en dat de argumenten van appellant niet tot een ander oordeel leidden. De beslissing van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200308049/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 20 oktober 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Castricum.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 juni 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders van Akersloot, rechtsvoorganger van het college van burgemeester en wethouders van Castricum (hierna: het college), aan [vergunninghouder] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor het vervangen van een bitumen dak door een patent-riet dak op de woning op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 25 juni 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 oktober 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 december 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 januari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waar appellant en zijn echtgenote in persoon en het college, vertegenwoordigd door M. Tromp, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar verschenen [vergunninghouder].
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” omdat het voorziet in de verbouwing van een bedrijfswoning die in strijd met de agrarische bestemming wordt gebruikt als burgerwoning. Ten einde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft de rechtsvoorganger van het college vrijstelling verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de WRO.
2.2. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voorzover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten aangegeven categorieën van gevallen. Voorts dient op grond van dat artikel het project, ten behoeve waarvan de vrijstelling wordt verleend, te zijn voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het college er bij de beslissing op bezwaar terecht vanuit is gegaan dat het bouwplan valt in een door gedeputeerde staten aangegeven categorie van gevallen. Dat oordeel is in hoger beroep niet betwist.
2.3. Appellant voert - kort weergegeven - aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte medewerking heeft verleend aan het bouwplan omdat het toestaan van een gebruik als burgerwoning de weg opent voor een (tweede) bedrijfswoning bij het hoveniersbedrijf waarvan de onderhavige woning is afgesplitst.
Dat betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat reeds uit de uitspraak van de Afdeling van 17 april 2002 in zaak no. 200102006/1 (www.raadvanstate.nl), waarin het ging om een op 20 juli 1999 aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning voor onder meer de uitbreiding van onderhavige woning, kan worden afgeleid dat het gebruik van de woning als burgerwoning in planologisch opzicht aanvaardbaar is. Nu de vervanging van de dakbedekking geen wijziging brengt in het bestaande gebruik van de woning, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing van het het project in dit geval afdoende is. Hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004
17-412.