ECLI:NL:RVS:2004:AP4681

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308283/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P. van Dijk
  • P. Lodder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning en vrijstelling WRO door college van burgemeester en wethouders van Renkum

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, die op 23 oktober 2003 het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de bouwvergunning en vrijstelling die het college van burgemeester en wethouders van Renkum op 17 december 2002 en 21 januari 2003 heeft verleend voor de uitbreiding van een woning. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft dit bezwaar op 1 september 2003 ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft in zijn uitspraak geoordeeld dat het college terecht de bouwvergunning heeft verleend en dat er geen reden was om het besluit op bezwaar te vernietigen.

Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn bezwaren tegen het welstandsadvies. Hij betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan geen constructieve gebreken vertoont. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 juni 2004 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het besluit op bezwaar niet deugdelijk is gemotiveerd, omdat het college onvoldoende heeft aangetoond dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Renkum. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellant. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 30 juni 2004.

Uitspraak

200308283/1.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Renkum,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 23 oktober 2003 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Renkum.
1. Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 17 december 2002 en 21 januari 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Renkum (hierna: het college) aan [vergunninghouders] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) en bouwvergunning verleend voor de uitbreiding van een woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 1 september 2003 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 oktober 2003, verzonden op 31 oktober 2003, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 4 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 2 februari 2004 hebben vergunninghouders een memorie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van appellant nadere stukken ontvangen. Deze zijn aan de overige partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door H.J. Pennekamp, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.H.M. Claessen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan betreft de uitbreiding van een twee-onder-een-kapwoning. Op de begane grond wordt een uitbouw gerealiseerd en op de eerste verdieping wordt een halve mansardekap, die haaks ligt op de achtergevel, doorgetrokken.
2.2. De omstandigheid dat appellant in de gelegenheid is gesteld om zijn beroepschrift aan te vullen brengt niet mee dat de voorzieningenrechter geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Niet is gebleken dat na de zitting van 6 en 13 oktober 2003 nog zodanige onduidelijkheden waren dat de voorzieningenrechter had behoren af te zien van toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht. Appellant is verder bij de uitnodiging voor de zitting als bedoeld in artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht op de bevoegdheid van de voorzieningenrechter gewezen. Gelet voorts op de aan de voorzieningenrechter ter beschikking staande gegevens en het resultaat van het op de bovengenoemde zittingen gehouden onderzoek, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft besloten tot afdoening van de hoofdzaak.
2.3. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht geen aanleiding gezien het besluit op bezwaar te vernietigen vanwege het feit dat appellant pas op de hoorzitting de beschikking heeft gekregen over de correcte tekeningen. Niet is gebleken dat appellant op enigerlei wijze daardoor is gehinderd de bij hem levende bezwaren tegen het bouwplan naar voren te brengen.
2.4. De voorzieningenrechter heeft voorts terecht geoordeeld dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan geen constructieve gebreken vertoont.
2.5. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij pas in beroep het positieve welstandsadvies met een deskundig tegenadvies heeft kunnen bestrijden. Hij stelt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is gebleken dat aan het welstandsadvies naar inhoud en totstandkoming zodanige gebreken kleven dat het college hierop niet heeft mogen afgaan.
2.5.1. Gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet, in samenhang met artikel 12, eerste lid, van die wet, staat slechts ter beoordeling de vraag of burgemeester en wethouders in redelijkheid hebben kunnen oordelen dat het bouwwerk in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Burgemeester en wethouders mogen, hoewel zij niet aan een welstandsadvies zijn gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hen berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derdebelanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat burgemeester en wethouders dit niet - of niet zonder meer - aan hun oordeel omtrent de welstand ten grondslag hebben mogen leggen.
2.5.2. Op zichzelf heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien de totstandkoming van het welstandsadvies niet juist te achten vanwege de omstandigheid dat alleen de rayonarchitect van het Gelders Genootschap, dat in de gemeente Renkum als welstandscommissie fungeert, heeft geadviseerd. De rayonarchitect is bevoegd in lichte gevallen, zoals het onderhavige, namens de welstandscommissie advies uit te brengen.
2.5.3. In zijn zienswijze - die hij in bezwaar heeft gehandhaafd - heeft appellant aangegeven dat hij de totale wijziging van de achtergevel esthetisch onverantwoord acht. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat appellant gemotiveerd heeft betwist dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het college kon dan ook niet volstaan met een verwijzing naar het stempeladvies van de welstandscommissie. De nadere motivering van het welstandsadvies is pas op 3 oktober 2003 op schrift gesteld en aan het college gezonden, zodat de voorzieningenrechter bij de beoordeling van het besluit op bezwaar met de inhoud van dat advies geen rekening mocht houden.
2.5.4. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit op bezwaar in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet deugdelijk is gemotiveerd. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
2.5.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 1 september 2003 vernietigen.
2.6. Het college dient op de hierna aangegeven wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van 23 oktober 2003, AWB 03/2277;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Renkum van 1 september 2003, 24838 + 25642;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Renkum in de door appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 229,18; het bedrag dient door de gemeente Renkum te worden betaald aan appellant;
VI. gelast dat de gemeente Renkum aan appellant sub 1 het door hem voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 116,00 en € 175,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Lodder
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004
17.