200402586/2.
Datum uitspraak: 25 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap Rotako B.V., gevestigd te Zevenbergen,
3. [verzoekers sub 3], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
Bij besluit van 9 juli 2003 heeft de gemeenteraad van Moerdijk het bestemmingsplan "Kop Roode Vaart" vastgesteld.
Bij besluit van 3 februari 2004, nr. 929540, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekster sub 1 bij brief van 29 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2004, verzoekster sub 2 bij brief van 29 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2004, en verzoeksters sub 3 bij brief van 29 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2004,
beroep ingesteld. Daarnaast hebben verzoeksters sub 1 en 2 bij brieven van 26 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2004, en verzoeksters sub 3 bij brief van 27 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 28 april 2004, zich tot de Voorzitter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 18 juni 2004, waar verzoekster sub 1, vertegenwoordigd door [directeur], mr. B. Baan, advocaat te Etten-Leur, en [gemachtigde], en verzoekster sub 2, vertegenwoordigd door [directeur], mr. B. Baan en [gemachtigde], en verzoeksters sub 3, vertegenwoordigd door [directeur], mr. P.L.J.M. van Dun en [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door G.A.M. van den Broek en mr. C.J.A.M. van der Meijden, medewerkers van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad van Moerdijk, vertegenwoordigd door mr. C.J. Stouten en ing. R.E.S.S. Vliex, daar gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan beoogt onder meer de bouw van woningen mogelijk te maken ten zuiden van het centrum van Zevenbergen, in de nabijheid van de bedrijven van verzoeksters.
2.3. Verzoeksters stellen dat verweerder het plan ten onrechte heeft goedgekeurd, voorzover dat voorziet in woningbouw nabij hun bedrijven. Zij voeren aan dat de beoogde woningbouw zal leiden tot beperkingen voor hun bedrijfsvoering en dat sprake zal zijn van een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat in het toekomstig woongebied.
2.4. De Voorzitter stelt vast dat met toepassing van artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bouwvergunning is verleend voor de bouw van de woningen. Bij de Afdeling is thans hoger beroep aanhangig tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarbij de beslissingen op bezwaar, inhoudende ongegrondverklaring van de bezwaren van verzoeksters tegen de verleende bouwvergunning, zijn vernietigd.
De Voorzitter overweegt dat verzoeksters met juistheid hebben betoogd dat nu het plan in werking is getreden het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 44 van de Woningwet in beginsel gehouden is bouwvergunning te verlenen indien een bouwaanvraag wordt ingediend die in overeenstemming is met dit plan. Schorsing van het goedkeuringsbesluit blokkeert deze vergunningverlening en leidt er tevens toe dat bij een heroverweging van de vrijstelling ex artikel 19, tweede lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, indien de uitspraak van de rechtbank Breda in hoger beroep in stand blijft, met de omstandigheid dat het goedkeuringsbesluit geschorst is, rekening zal moeten worden gehouden. In zoverre hebben verzoeksters dan ook, anders dan het college van burgemeester en wethouders stelt, een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Gelet op hetgeen ter zitting door verzoeksters is verklaard leest de Voorzitter het verzoek als gericht tegen goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Wonen-B" die betrekking hebben op de drie meest zuidelijk gelegen gebieden aan de Allenweg.
De Voorzitter stelt vast dat de standpunten van partijen over de vraag of voor de daar voorziene woningbouw een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd alsmede of er sprake zal zijn van beperkingen voor de bedrijven van verzoeksters, sterk uiteen lopen. Voor het beantwoorden van deze vragen is naar het oordeel van de Voorzitter nader onderzoek van de technisch uitgebreid gedocumenteerde standpunten noodzakelijk, waartoe deze procedure zich evenwel niet leent. In verband hiermee ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.6. Verweerder dient op de navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. In de bodemprocedure zal geoordeeld worden over de kosten van het akoestisch rapport.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 3 februari 2004, nr. 929540, voorzover het de goedkeuring betreft van de plandelen met de bestemming "Wonen-B", zoals nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant in de door verzoeksters in verband met de behandeling van hun verzoeken gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1761,47, waarvan een bedrag groot € 1288,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Noord-Brabant als volgt te worden betaald aan verzoeksters:
- aan [verzoekster sub 1] en [verzoeker sub 2], beiden een bedrag van € 505,15;
- aan [verzoekers sub 3] een bedrag van € 751,17;
III. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan verzoeksters het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht vergoedt (verzoeksters sub 1 en 2 beiden € 136,50, verzoekster sub 3 € 273,00).
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Voskamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2004