ECLI:NL:RVS:2004:AP4688

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200402711/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake saneringsplan Kleiduivenschietterrein Waalsdorpervlakte te Den Haag

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juni 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een saneringsplan voor de locatie Oude Waalsdorperweg, Kleiduivenschietterrein Waalsdorpervlakte te Den Haag. Het verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Defensie en de vereniging 'de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging'. De gemeente Den Haag fungeert als verweerder.

Het geschil ontstond naar aanleiding van een besluit van 20 december 2002, waarbij de gemeente instemde met het saneringsplan. Verzoekers stelden dat het ecologisch onderzoek dat voortvloeit uit het saneringsplan niet kan worden uitgevoerd voordat duidelijk is wie aansprakelijk is voor de sanering. De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 juni 2004, waarbij de verzoekers werden vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

De Voorzitter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Hij concludeerde dat er onvoldoende duidelijkheid was over de uiteindelijke saneringswijze, wat de ontvankelijkheid van verzoekster sub 2 in de weg stond. Ondanks de urgentie van de sanering, was er geen zwaarwegend belang dat een uitspraak in de bodemprocedure in de weg stond.

De beslissing van de Voorzitter was om het besluit van de gemeente Den Haag van 16 maart 2004 te schorsen en de gemeente te veroordelen in de proceskosten van verzoekster sub 2. Tevens werd gelast dat de gemeente het griffierecht aan de verzoekers vergoedt. Deze uitspraak biedt een voorlopig oordeel over de situatie en de betrokken belangen.

Uitspraak

200402711/2.
Datum uitspraak: 22 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de staatssecretaris van Defensie,
2. de vereniging “de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging”, gevestigd te Amersfoort.
verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2002, kenmerk 5040001SB2002-16316, heeft verweerder ingestemd met saneringsplan van verzoeker sub 1 betreffende de locatie Oude Waalsdorperweg (ong), Kleiduivenschietterrein Waalsdorpervlakte te Den Haag.
Bij besluit van 16 maart 2004, verzonden 23 maart 2004, kenmerk SP 5040001, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van verzoekers sub 1 gedeeltelijk gegrond verklaard en het bezwaar van verzoekster sub 2 niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers beroep ingesteld. Bij brieven van 3 mei 2004 en 29 april 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 juni 2004. Daar is verzoeker sub 1 vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg, drs. W.A. Bovenberg en mr. D.R.D. Nauta, ambtenaren van het ministerie. Verweerder is daar vertegenwoordigd door E. Kunst, W.G. Penders en A.S. Scheurs, ambtenaren van de gemeente. Namens de verenging “Jacht-, Skeet- en Trapclub Waalsdorp” is het woord gevoerd door drs. F.A. Wijsenbeek, gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster sub 2 stelt zich op het standpunt dat verweerder haar ten onrechte niet heeft aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. In dat verband voert zij aan dat zij verhuurster is van de betreffende locatie en zij door verweerder tot dusverre nog is beschouwd als een medeveroorzaker waarop eventueel de kosten van de sanering kunnen worden verhaald.
2.3. Verzoeker sub 1 keert zich primair tegen de verplichtingen die uit het besluit voortvloeien met betrekking tot het ecologisch onderzoek. Hij is van mening dat dat onderzoek niet moet worden aangevangen, alvorens is besloten wie aansprakelijkheid is voor de sanering.
2.4. Op grond van hetgeen is aangevoerd overweegt de Voorzitter als volgt.
2.5. In het door verzoeker sub 1 ingediende saneringsplan is een keuze gemaakt voor functioneel saneren op de langere termijn (gefaseerde aanpak). Die variant brengt mee dat ecologisch en toxicologisch onderzoek dient te worden verricht om de daadwerkelijke ecologische risico’s vast te stellen. Dat onderzoek maakt deel uit van het saneringsplan. Om die reden strekt de onderhavige instemming met dat plan onder meer tot het uitvoeren van dat onderzoek. Ter zitting is door verweerder gesteld dat de uitkomsten van dat onderzoek bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of, hoe en door wie wordt gesaneerd.
2.6. Het komt de Voorzitter voor dat, nog daargelaten of het uitvoeren van een dergelijk onderzoek kan worden geregeld op grond van paragraaf 3 van de Wet bodembescherming, het saneringsplan vanwege dat onderzoek onvoldoende duidelijkheid verschaft omtrent de uiteindelijke saneringswijze, waardoor het voor geen van de betrokken partijen duidelijk is welke rechten en plichten voort kunnen vloeien uit de instemming met het saneringsplan. Naar het oordeel van de Voorzitter staat die onduidelijkheid er ook aan in de weg om een oordeel te geven over de ontvankelijkheid van verzoekster sub 2.
2.7. Hoewel verweerder heeft aangedrongen op een spoedige aanvang van de sanering omdat de sanering al sinds 1996 urgent is, is niet gebleken van zodanige zwaarwegende belangen dat de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Daarbij merkt de Voorzitter op dat verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat niet is uit te sluiten dat de resultaten van het ecologisch onderzoek zullen leiden tot het oordeel dat de sanering niet urgent is.
2.8. Na afweging van de betrokken belangen, ziet de Voorzitter grond voor het treffen van een voorlopig voorziening, op de hierna in het dictum weergegeven wijze.
2.9. Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten van verzoekster sub 2. Van voor vergoeding in aanmerking komende kosten van verzoeker sub 1 is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag van 16 maart 2004, kenmerk SP 5040001;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag in de door verzoekster sub 2 in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Den Haag te worden betaald aan verzoeker;
III. gelast dat de gemeente Den Haag aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht (€ 273,00 per verzoek) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2004
157.