ECLI:NL:RVS:2004:AP4690

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403187/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor revisievergunning motorbrandstoffen en wasstraat in Almere

In deze zaak heeft de Raad van State op 23 juni 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een revisievergunning die op 24 februari 2004 door de burgemeester en wethouders van Almere was verleend aan Autoradam Almere B.V. voor een verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG, een wasstraat, wasboxen en een shop, gelegen aan de Kweekgrasstraat 2-4 in Almere. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat de vergunning voor activiteiten in de nachtperiode tussen 23.00 en 06.00 uur en het gebruik van de wasstraat in de nachtperiode tussen 06.00 en 07.00 uur was geweigerd op akoestische gronden.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 8 juni 2004 ter zitting behandeld. Verzoekster stelde dat de weigering van de vergunning onterecht was, omdat verweerder bij de beoordeling van het piekgeluid een te lage geluidnormering en een te hoge geluidbelasting had gehanteerd. Ook werd aangevoerd dat er een akoestisch gunstiger route voor aan- en afvoer mogelijk was. De Voorzitter oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de vastgestelde grenswaarde van 60 dB(A) voor piekgeluid noodzakelijk was ter bescherming tegen hinder.

De Voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening gedeeltelijk toegewezen. Voorschrift 2.11, dat het aantal voertuigen dat in de wasstraat gewassen mag worden beperkte tot 400, werd geschorst. De Voorzitter oordeelde dat er geen klemmende milieuredenen waren om het aantal wasbeurten te beperken, gezien de eerdere vergunningen en het akoestisch onderzoek. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die € 644,00 bedroegen, en de gemeente Almere moest het griffierecht van € 273,00 vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2004.

Uitspraak

200403187/2.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Autoradam Almere B.V.", gevestigd te Almere,
verzoekster,
en
burgemeester en wethouders van Almere,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 februari 2004, kenmerk WM03010, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan verzoekster een revisievergunning als geregeld in artikel 8.4, eerste lid, van deze wet verleend voor een verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG, een wasstraat, wasboxen en een shop, gelegen op het perceel Kweekgrasstraat 2-4, kadastraal bekend gemeente Almere, sectie O, nummer 4038.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 16 april 2004, bij de Raad van State ingekomen 19 april 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2004.
Bij brief van 16 april 2004, bij de Raad van State ingekomen 19 april 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2004. Daar is verzoekster vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijnen en R. van de Bogaard en ing. S. Kroonsberg, gemachtigden. Daar is verweerder vertegenwoordigd door mr. J.C. Haan, J.J. Splinter en A.J.M. Theunissen, gemachtigden. Als partij zijn gehoord [partij A] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Ceelen, advocaat te Deventer. Verder is als partij gehoord [partij B].
2. Overwegingen
2.1. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat de door haar gevraagde vergunning voor activiteiten in de nachtperiode tussen 23.00 en 06.00 uur en het gebruik van de wasstraat in de nachtperiode tussen 06.00 en 07.00 uur ten onrechte is geweigerd op akoestische gronden. Zij voert daartoe aan dat verweerder bij de beoordeling van het piekgeluid zowel is uitgegaan van een te lage geluidnormering als van een te hoge geluidbelasting, zoals nader is uiteengezet in het aanvullend beroepschrift. Bovendien heeft verweerder volgens haar miskend dat ’s nachts een akoestisch gunstiger route voor de aan- en afvoer kan worden gevolgd. Tot slot voert zij in verband hiermee nog aan dat de wasactiviteiten tussen 06.00 en 07.00 uur mogelijk zijn binnen de geluidnorm die op dat moment geldt voor het tanken, zodat het wassen volgens haar geen extra hinder oplevert.
2.1.1. De Voorzitter stelt vast dat verweerder voor de beoordeling van de geluidaspecten de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening heeft gehanteerd. Daarbij heeft verweerder, wegens het ontbreken van een gemeentelijke nota industrielawaai, aansluiting gezocht bij de systematiek van de circulaire Industrielawaai. Aan de hand daarvan is verweerder bij zijn beoordeling van de aangevraagde activiteiten voor de nachtperiode uitgegaan van een norm van ten hoogste 60 dB(A) voor het piekgeluid (Lmax). Die waarde wordt in de circulaire aangemerkt als maximaal aanvaardbaar voor deze periode. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder zich daarom in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze grenswaarde nodig is ter bescherming tegen hinder als gevolg van piekgeluiden vanwege de inrichting. Voor zover verweerder ten behoeve van verzoekster van die grenswaarde is afgeweken voor tankactiviteiten tussen 06.00 en 07.00 uur, betreft het activiteiten die al eerder waren vergund. Andere nachtelijke activiteiten zijn in het verleden niet vergund, zodat verzoekster daar nu rechtens ook geen aanspraak op kan maken. Een andere af- en aanrijroute in de nachtperiode is naar het oordeel van de Voorzitter niet aangevraagd en zou volgens het besluit tot risicovolle situaties binnen de inrichting leiden en bovendien ook in strijd komen met de verkeersregels op de openbare weg. Het verzoek komt op dit onderdeel niet voor toewijzing in aanmerking.
2.2. Voor zover het verzoek zich richt tegen de gedragsvoorschriften 2.7 tot en met 2.10 is de Voorzitter, gehoord de toelichting van verweerder ter zitting, van oordeel dat het voorschriften betreft die kunnen worden gesteld voor de betrokken inrichting en die redelijkerwijs ook naleefbaar zijn. Wat het controlevoorschrift 2.12 betreft komt het de Voorzitter voor dat het woord “metingen” slechts betrekking heeft op de doelvoorschriften in hoofdstuk 2 en niet op de gedragsvoorschriften in dat hoofdstuk. Artikel 8.12, derde lid, van de Wet milieubeheer biedt een grondslag voor dat controlevoorschrift.
2.3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat in voorschrift 2.11 het aantal voertuigen dat in de wasstraat mag worden gewassen ten onrechte is beperkt tot 400. Volgens haar is dat aantal in het akoestische onderzoek slechts als een gemiddelde gehanteerd en volgt uit dat onderzoek dat het voor de voldoening aan de geluidvoorschriften niet relevant is of er per dag 400 of meer voertuigen worden gewassen. Ter zitting heeft zij gesteld dat het maximaal aantal voertuigen dat in de inrichting is gewassen ongeveer 700 per dag is.
2.3.1. Voorschrift 2.11, voor zover hier relevant, luidt:
Per dag mogen niet meer dan 400 voertuigen in de wasstraat worden gewassen.
2.3.2. Blijkens de stukken is dit voorschrift aan de vergunning verbonden naar aanleiding van bedenkingen die door omwonenden zijn ingebracht tegen het ontwerp-besluit. In dat ontwerp was het aantal wasbeurten niet beperkt. In die bedenkingen is er uitdrukkelijk op gewezen dat het aantal wasbeurten dat per dag ten hoogste heeft plaatsgevonden ongeveer 700 bedraagt en dat in 2002 in de melding voor de verdubbeling van de wasstraat al is uitgegaan van 600 voertuigen per dag. Ter zitting heeft verweerder te kennen gegeven dat pas bij meer dan 600 voertuigen de geluidgrenswaarden niet meer zullen worden nageleefd.
2.3.3. Hoewel uit de formulering in het akoestisch onderzoek zou kunnen worden afgeleid dat daarin maximale aantallen wasbeurten zijn genoemd, is op grond van de stukken en de zitting duidelijk dat zo’n beperkte lezing van de aanvraag niet is beoogd. Niet is aannemelijk gemaakt dat er klemmende milieuredenen zijn die er voor pleiten om het aantal toegestane wasbeurten op dit moment sterk te verminderen ten aanzien van hetgeen voorheen was toegestaan. Daarbij neemt de Voorzitter in aanmerking dat de aanvraag niet voorziet in wezenlijke wijzigingen van de wasstraat en dat een beperking van het gebruik van de wasstraat mede voortvloeit uit het geluidvoorschrift 2.1.
In afwachting van de behandeling van het beroep door de Afdeling ziet de Voorzitter op dit punt, na afweging van de betrokken belangen, aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening, teneinde de verder reikende beperking in voorschrift 2.11 op te heffen.
2.4. Concluderend is de Voorzitter van oordeel dat het verzoek wat voorschrift 2.11 betreft dient te worden toegewezen en voor het overige dient te worden afgewezen.
2.5. Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening voorschrift 2.11 van het besluit van burgemeester en wethouders van Almere van 24 februari 2004, WM03010;
II. veroordeelt burgemeester en wethouders van Almere in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Almere te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Almere aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
157.