200403207/1 en 200403207/2.
Datum uitspraak: 25 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen van 2 maart 2004 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.
Bij besluit van 23 november 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) het verzoek van [partij] om handhaving van het bestemmingsplan met betrekking tot het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 4 juli 2001 heeft het college het daartegen door [partij] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 oktober 2002 heeft de rechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [partij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd in zoverre daarbij is geweigerd om handhavend op te treden tegen het gebruik van de schuur in strijd met de agrarische bestemming.
Bij uitspraak van 30 juli 2003 heeft de Afdeling de daartegen door appellanten en het college ingestelde hoger beroepen ongegrond verklaard, het door [partij] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het bij de rechtbank door [partij] ingestelde beroep tegen het besluit van 4 juli 2001 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, in zoverre daarbij is geweigerd om handhavend op te treden tegen het gebruik van de schuur en het gebruik van het gebied tussen de camping en de schuur in strijd met de agrarische bestemming en het college opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het door [partij] gemaakte bezwaar.
Bij besluit van 25 november 2003 heeft het college het door [partij] gemaakte bezwaar met betrekking tot het gebruik van de schuur en de gronden tussen de camping en de schuur gegrond verklaard en appellanten gelast het gebruik van de schuur ten behoeve van het stallen van paarden van campinggasten en het gebruik van de gronden tussen de schuur en de camping ten behoeve van het recreatiebedrijf voor 1 maart 2004 te staken en gestaakt te houden, onder oplegging van een dwangsom van € 3500,00 per maand met een maximum van € 21000,00.
Bij uitspraak van 2 maart 2004, verzonden op 5 maart 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 14 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2004, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 mei 2004. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 14 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 17 mei 2004, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. I.G.P. Frankfort, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.D.G. Visser, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [partij], in persoon en bijgestaan door mr. L. Bolier, advocaat te Elspeet.
2.1. Appellanten exploiteren op het perceel een recreatiebedrijf. Vast staat dat het in de last genoemde gebruik van de schuur en het gebied tussen de camping en de schuur niet in overeenstemming is met de zowel in het oude bestemmingsplan “Kootwijk” als in het ten tijde van het besluit van 25 november 2003 geldende bestemmingsplan “Buitengebied Agrarische Enclave Uddel-Elspeet” aan dit deel van het perceel toegekende agrarische bestemming. Het college was derhalve bevoegd om tot handhaving over te gaan.
2.2. Alleen in bijzondere gevallen kan een bestuursorgaan afzien van handhavend optreden tegen een illegale situatie.
2.3. Appellanten betogen in dit verband allereerst dat – kort weergegeven - de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college niet tot oplegging van de last kon besluiten, omdat het gewraakte gebruik reeds gedurende achttien jaren plaatsvindt, het college al die tijd niet handhavend heeft opgetreden en [partij] noch een ander vóór 2000/2001 met betrekking tot de schuur om handhaving heeft verzocht. Dit betoog faalt. De Afdeling heeft in voormelde uitspraak van 30 juli 2003 reeds geoordeeld dat, hoewel de schuur ook in het verleden (mede) is gebruikt voor het stallen van paarden, er gezien de verbouwingen en het daarmee samenhangende gewijzigde en geïntensiveerde gebruik van de schuur ten behoeve van het kampeercentrum, geen sprake is van rechtsverwerking. In hetgeen appellanten in de voorliggende procedure naar voren brengen ziet de Voorzitter geen reden om daar thans anders over te oordelen.
2.4. Appellanten betogen voorts dat 80% van de omzet van hun bedrijf afkomstig is van recreanten met paarden en dat, wanneer deze paarden niet langer in de schuur mogen worden gestald, hun bedrijf in ernstige financiële problemen zal komen, zodanig dat faillissement dreigt. Zij hebben hun betoog echter in het geheel niet onderbouwd, bijvoorbeeld met een accountantsrapport. De Voorzitter acht dit dan ook evenals de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt, te meer daar vast staat dat appellanten op het thans niet in geding zijnde deel van het perceel hun recreatiebedrijf mogen voortzetten en niet is gebleken dat de bedrijfsvoering zonodig niet kan worden aangepast. Reeds hierom kan het betoog niet slagen. Derhalve kan in het midden worden gelaten welke betekenis in dit geval aan de gestelde financiële problemen zou moeten worden gehecht.
2.5. Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de door het college geboden begunstigingstermijn van drie maanden niet onredelijk kort is faalt evenzeer. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat appellanten na de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2003 wisten dat het gewraakte gebruik in strijd is met de geldende bestemming en dan ook vanaf die datum rekening moesten houden met handhavend optreden door het college. Dat nadien nog met het college is gesproken over verplaatsing van de schuur maakt dit niet anders. Voorts hebben appellanten hun stelling dat in juli 2003 het kampeerseizoen 2004 reeds grotendeels was volgeboekt niet onderbouwd. Doch ook indien ervan moet worden uitgegaan dat dit het geval was, betekent dit niet dat de geboden begunstigingstermijn niet voor het einde van dit seizoen zou mogen aflopen.
2.6. Anders dan appellanten betogen, is de voorzieningenrechter met juistheid tot de slotsom gekomen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
2.7. De conclusie is dat de voorzieningenrechter het beroep tegen het besluit van 25 november 2003 terecht ongegrond heeft verklaard.
2.8. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Gelet hierop, dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2004