ECLI:NL:RVS:2004:AP4692

Raad van State

Datum uitspraak
23 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403615/1 en 200403615/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • R.C.S. Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bestuursdwang voor verwijdering van een naamloos woonschip in de Noordvliet te Maasland

Op 5 augustus 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland een besluit genomen waarbij het appellant gelastte een naamloos woonschip in de Noordvliet te Maasland te verwijderen. Dit besluit werd genomen onder aanzegging van bestuursdwang, met de eis dat het woonschip binnen zes weken na de dagtekening van het besluit moest worden verwijderd. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 3 februari 2004. Vervolgens heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 8 april 2004 het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij verzocht om een voorlopige voorziening.

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 juni 2004 behandeld. Tijdens deze zitting was appellant aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het college was vertegenwoordigd door ambtenaren van de provincie. De Voorzitter heeft de overwegingen van de voorzieningenrechter beoordeeld en geconcludeerd dat het college bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, omdat het woonschip in strijd was met de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland. Ook werd geoordeeld dat er geen uitzicht was op legalisatie van het woonschip, aangezien het gebied niet bedoeld was voor verblijfsrecreatie.

De Voorzitter heeft besloten dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2004.

Uitspraak

200403615/1 en 200403615/2.
Datum uitspraak: 23 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 8 april 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) [appellant], onder aanzegging van bestuursdwang, gelast een naamloos woonschip in de Noordvliet te Maasland, ter plaatse van de percelen, kadastraal bekend gemeente Maasland, sectie […], nrs […] zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken na dagtekening van dit besluit te verwijderen en over te brengen naar een plaats waar het woonschip niet in strijd met de verordening aanwezig is.
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 april 2004, verzonden op 9 april 2004, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ‘s-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 29 april 2004, bij de Raad van State ingekomen op 3 mei 2004, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij deze brief heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 juni 2004, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J. Hiemstra, advocaat te Delft, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J. van Eijk en D. de Grave, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college wegens het overtreden van artikel 12 van de Verordening watergebieden en pleziervaart Zuid-Holland (hierna: de Vwp) in beginsel bevoegd is onder toepassing van bestuursdwang verwijdering van de woonboot te gelasten.
2.2. Ook heeft de voorzieningenrechter terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen uitzicht bestaat op legalisatie. Gelet op hetgeen in het Streekplan Zuid-Holland West is opgenomen moet worden vastgesteld dat het gebied waar de woonboot is gelegen niet voor verblijfsrecreatie is bedoeld.
2.3. Voorts is de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden tot de conclusie gekomen dat het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
2.4. De Voorzitter is van oordeel dat in dit geval nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2004
91.