ECLI:NL:RVS:2004:AP4752

Raad van State

Datum uitspraak
22 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404011/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom opgelegd aan bakkerij in Veenendaal

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juni 2004 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een bakkerij gelegen aan de [locatie] te Veenendaal, was in bezwaar gegaan tegen een besluit van 4 april 2004 van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal. Dit besluit hield in dat aan verzoeker een last onder dwangsom was opgelegd wegens het handelen in strijd met vier voorschriften uit het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer. De last had betrekking op warmte, geluid, stank en de aanwezigheid van kakkerlakken. Tijdens de zitting op 8 juni 2004 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat en gemachtigde, en verweerder door ambtenaren van de gemeente.

De Voorzitter overwoog dat het verzoek zich richtte tegen de last onder dwangsom, waarbij met name de aspecten geluid en warmte aan de orde kwamen. Wat betreft de geluidsoverlast stelde verzoeker dat het rapport niet duidelijk maakte waar de geluiden gemeten waren en wat de oorzaak was. De Voorzitter oordeelde echter dat het akoestisch rapport voldoende aannemelijk maakte dat de geluiden herleidbaar waren tot de activiteiten van de bakkerij, en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.

Met betrekking tot de warmte stelde verzoeker dat onduidelijk was wat onder 'merkbare temperatuursverhoging' moest worden verstaan. De Voorzitter oordeelde dat de nadere eis van verweerder, die inmiddels onherroepelijk was, voldoende duidelijk was en dat het begrip 'merkbaar' als 'meetbaar' moest worden opgevat.

Ten slotte werd ook de geurverspreiding besproken, waarbij de Voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter wees het verzoek af en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200404011/1.
Datum uitspraak: 22 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2004, kenmerk 2004\SOB 15572, heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd wegens het handelen in strijd met 4 voorschriften uit het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) als gevolg van het in werking zijn van een bakkerij, gelegen aan de [locatie] te Veenendaal.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 12 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen 13 mei 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 juni 2004. Daar zijn verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M. Lanen, advocaat te Utrecht en drs. F. Vossen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door J.W. Molenveld en M.V.M. Dickmann, ambtenaren van de gemeente, verschenen. Namens de Vereniging van eigenaren woonappartementen Scheepjeshof 1 tot en met 123 en de oneven nummers is het woord gevoerd door mr. L.J. Smale, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek richt zich tegen de in het besluit van 4 april 2004 opgelegde last onder dwangsom terzake warmte, geluid en stank en de aanwezigheid van kakkerlakken. Terzake kakkerlakken heeft verzoeker ter zitting gesteld dat die niet (meer) aanwezig zijn, zodat de in dat verband opgelegde last niet zal leiden tot het verbeuren van dwangsommen. Wat de last terzake kakkerlakken betreft is dan ook geen spoedeisend belang aanwezig bij een beoordeling van het verzoek.
2.2. Wat geluid betreft voert verzoeker aan dat uit het rapport waarin is geconcludeerd dat door de inrichting de ingevolge het Besluit geldende piekgeluidgrenswaarden worden overschreden, niet blijkt waar die geluiden gemeten zijn en waardoor die geluiden worden veroorzaakt. Om die reden is het volgens verzoeker niet duidelijk wat hij dient te doen of laten om aan de last te kunnen voldoen.
2.2.1. Naar het oordeel van de Voorzitter is door het akoestisch rapport en de toelichting daarop ter zitting voldoende aannemelijk geworden dat de gemeten piekgeluiden herleidbaar zijn tot de activiteiten van de bakkerij. Uit die metingen leidt de Voorzitter af dat voorschrift 1.1.1 van bijlage 2 bij het Besluit is overtreden, zodat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Om op een rechtmatige wijze gebruik te maken van die bevoegdheid, is het naar het oordeel van de Voorzitter niet vereist dat verweerder exact aangeeft door welke geluidbronnen binnen de inrichting de overschrijdingen zijn veroorzaakt.
2.3. Wat betreft de last terzake van de warmte die door de inrichting wordt veroorzaakt, heeft verzoeker aangevoerd dat onduidelijk is wat moet worden verstaan onder merkbare temperatuursverhoging.
2.3.1. De last terzake van de warmte die door de inrichting veroorzaakt wordt, is gebaseerd op een door verweerder op 15 december 2003 gestelde nadere eis, inhoudende dat het plafond tussen de inrichting enerzijds en de bovenwoning anderzijds zodanig thermisch geïsoleerd moet zijn, dat in die woning geen merkbare temperatuursverhoging waarneembaar is. Die nadere eis is inmiddels onherroepelijk, zodat van de rechtmatigheid daarvan dient te worden uitgegaan. Het gebruik van het woord “waarneembaar” in de nadere eis impliceert dat een temperatuursverhoging door middel van meting is vast te stellen. Aldus is het begrip “merkbaar” op te vatten als “meetbaar”. Naar het oordeel van de Voorzitter doet zich dan ook geen onduidelijkheid voor, zoals door verzoeker gesteld, die bij wijze van voorlopige voorziening zou moeten worden weggenomen.
2.4. De in verband met geurverspreiding opgelegde last, die ertoe strekt om geurhinder te voorkomen, vindt volgens verzoeker geen grondslag in het Besluit.
2.4.1. Uit een rapport van PRA Odournet B.V. van september 2003 blijkt dat destijds de afvoerleidingen voor dampen niet gasdicht waren uitgevoerd, zodat verweerder bevoegd was tot het treffen van handhavingsmaatregelen wegens strijd met voorschrift 1.4.3 van bijlage 2 bij het Besluit. Volgens het rapport van PRA Odournet B.V. van 4 juni 2004 zijn die gebreken inmiddels verholpen. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven dat het uitvoeren van de rapporten PRA Odournet en het naleven van voorschrift 1.4.3 van de bijlage bij het Besluit door hem zal worden opgevat als het voldoen aan de opgelegde last. Aldus bezien bestaat geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Concluderend is de Voorzitter van oordeel dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hirsch Ballin w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2004
157.