ECLI:NL:RVS:2004:AP4752
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- E.M.H. Hirsch Ballin
- M.A.G. Stolker
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening tegen last onder dwangsom opgelegd aan bakkerij in Veenendaal
In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 22 juni 2004 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, een bakkerij gelegen aan de [locatie] te Veenendaal, was in bezwaar gegaan tegen een besluit van 4 april 2004 van het college van burgemeester en wethouders van Veenendaal. Dit besluit hield in dat aan verzoeker een last onder dwangsom was opgelegd wegens het handelen in strijd met vier voorschriften uit het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer. De last had betrekking op warmte, geluid, stank en de aanwezigheid van kakkerlakken. Tijdens de zitting op 8 juni 2004 werd het verzoek behandeld, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn advocaat en gemachtigde, en verweerder door ambtenaren van de gemeente.
De Voorzitter overwoog dat het verzoek zich richtte tegen de last onder dwangsom, waarbij met name de aspecten geluid en warmte aan de orde kwamen. Wat betreft de geluidsoverlast stelde verzoeker dat het rapport niet duidelijk maakte waar de geluiden gemeten waren en wat de oorzaak was. De Voorzitter oordeelde echter dat het akoestisch rapport voldoende aannemelijk maakte dat de geluiden herleidbaar waren tot de activiteiten van de bakkerij, en dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
Met betrekking tot de warmte stelde verzoeker dat onduidelijk was wat onder 'merkbare temperatuursverhoging' moest worden verstaan. De Voorzitter oordeelde dat de nadere eis van verweerder, die inmiddels onherroepelijk was, voldoende duidelijk was en dat het begrip 'merkbaar' als 'meetbaar' moest worden opgevat.
Ten slotte werd ook de geurverspreiding besproken, waarbij de Voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was bij het treffen van een voorlopige voorziening. De Voorzitter wees het verzoek af en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.