200401688/2.
Datum uitspraak: 2 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de vereniging "Dorpsbelang Goutum", gevestigd te Goutum,
verzoekster,
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
Bij besluit van 6 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden het bestemmingsplan “Leeuwarden-Zuid, fase A” vastgesteld.
Bij besluit van 9 december 2003, kenmerk 544665, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 22 februari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 maart 2004.
Bij brief van 30 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2004, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 juni 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.J. Spoelstra, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. D.D. Jansen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd door drs. H. Coerts, ambtenaar van de gemeente, en GEM De Zuidlanden, vertegenwoordigd door mr. G. Folmer, gemachtigde.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan bevat de juridisch-planologische regeling voor een deelgebied van het in 2001 vastgestelde Ontwikkelingsplan Leeuwarden-Zuid en maakt de bouw van in totaal 1500-1900 woningen mogelijk. Daarnaast voorziet het plan in het noordoostelijke deel van het plangebied in de aanleg van sportvoorzieningen en de bouw van kantoren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoekt schorsing van het bestreden besluit. Zij voert aan dat een bebouwingsvrije zone van minimaal 150 meter tussen de bebouwing van Goutum en de in het plan voorziene bebouwing in acht had moeten worden genomen teneinde de identiteit van Goutum te waarborgen. Voorts voert zij bezwaren aan tegen het in het plan voorziene gebruik van de Hounsdyk als langzaam verkeerroute en tegen het gebruik van de rotonde op de Tearnserdyk als ontsluiting van het plangebied ten behoeve van de sportaccommodatie. Tot slot wijst verzoekster op de bijzondere waarde van het plangebied vanwege de aldaar voorkomende populaties weidevogels.
2.4. De Voorzitter stelt vast dat het hier een globaal plan betreft. Aan de gronden zijn in overwegende mate de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 1 (WU1)”, nader onderverdeeld in “vlek I”, “vlek II” en “vlek III” en de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 2 (WU2)” toegekend.
Ingevolge artikel 3, lid A, en artikel 4, lid A, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor woondoeleinden, alsmede in beperkte mate voor onder meer bijzondere voorzieningen, kantoren (alleen WU1), detailhandel, horeca, met onder andere de daarbij behorende hoofd- en bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven, parkeer- en speelvoorzieningen, (ontsluitings-)wegen en voet- en fietspaden.
Ingevolge artikel 3, lid C, onder 3, en artikel 4, lid C, onder 3, van de planvoorschriften mogen de gronden met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 1”, voorzien van de aanduiding “vlek II” en “vlek III”, en de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 2” niet eerder dan na 2008 worden bebouwd. Indien marktomstandigheden of vertragingen in andere ontwikkelingsgebieden van Leeuwarden-Zuid daartoe nopen, kan op deze gronden eerder worden gebouwd, doch niet voordat “vlek I” binnen de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 1“ is gerealiseerd.
Gelet op het voorgaande, stelt de Voorzitter vast dat met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, voorzover dat betrekking heeft op gronden met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 1”, voorzien van de aanduiding “vlek II” en “vlek III”, en de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 2”, geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.5. Voorzover uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat ten behoeve van de aanleg van sportvelden op een deel van de gronden met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 1”, voorzien van de aanduiding “vlek I” inmiddels een procedure ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is gestart, ziet de Voorzitter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Hij neemt daarbij in aanmerking dat de bezwaren van verzoekster geen betrekking hebben op de aanleg van de sportvelden als zodanig. Voorts acht de Voorzitter voorshands niet aannemelijk dat het gebruik van de rotonde op de Tearnserdyk als ontsluiting van dit deel van het plangebied ernstige gevolgen zal hebben voor de verkeersdruk in Goutum. Van de zijde van GEM De Zuidlanden is in dit verband ter zitting onweersproken gesteld dat de ten noorden van Goutum gelegen ontsluitingsweg een veel snellere verbinding biedt dan de route door het dorp Goutum, waar tal van snelheidsbeperkende maatregelen gelden. Tevens ligt de rotonde buiten de dorpskern, zodat niet wordt gehandeld in strijd met het in de Beschrijving in hoofdlijnen van artikel 3, lid B, onder 1, van de planvoorschriften neergelegde uitgangspunt dat bestaande wegen door Goutum – langzaam verkeer uitgezonderd – geen ontsluitingsfunctie voor het gebied krijgen.
Voorzover het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening betrekking heeft op de gronden met de bestemming “Uit te werken woondoeleinden 1”, voorzien van de aanduiding “vlek I” voor het overige, zal blijkens het verhandelde ter zitting met de uitwerking daarvan niet worden begonnen, alvorens het thans aan de orde zijnde bestemmingsplan onherroepelijk is. Aldus is ook in zoverre met het verzoek geen spoedeisend belang gemoeid.
2.6. Gelet op het voorgaande, dient het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzienig te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2004