ECLI:NL:RVS:2004:AP8087

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200401847/5
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing voorlopige voorziening inzake milieuvergunning en akoestisch onderzoek

In de zaak met nummer 200401847/5 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 28 juni 2004 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de verzoeker, die eerder op 20 april 2004 een voorlopige voorziening had aangevraagd, waarbij het besluit van de verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Bernheze, van 13 januari 2004 was geschorst. De verzoeker stelde dat de redenen voor de schorsing niet langer aanwezig waren, omdat uit een recent akoestisch onderzoek was gebleken dat de geluidvoorschriften konden worden nageleefd. Dit onderzoek toonde aan dat de geluidbelasting op een specifiek ontvangerpunt lager was dan eerder gesteld.

Tijdens de zitting op 21 juni 2004 werd het verzoek behandeld, waarbij de verzoeker werd bijgestaan door zijn advocaat en een gemachtigde. De verweerder werd vertegenwoordigd door een ambtenaar van de gemeente. De Voorzitter overwoog dat, hoewel het akoestisch onderzoek nieuwe gegevens had opgeleverd, er onvoldoende aanleiding was om de eerdere schorsing op te heffen. De Voorzitter merkte op dat het aanvullende akoestische rapport niet zonder meer als juist kon worden aangenomen, gezien de betrokkenheid van het bureau dat ook het eerdere rapport had opgesteld.

De Voorzitter besloot het verzoek tot opheffing van de schorsing af te wijzen en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 juni 2004, waarbij de Voorzitter en de ambtenaar van Staat aanwezig waren.

Uitspraak

200401847/5.
Datum uitspraak: 28 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 20 april 2004, in zaak no. 200401847/2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bernheze,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 20 april 2004, in zaak no. 200401847/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 13 januari 2004 geschorst. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief van 2 juni 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2004, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juni 2004, waar verzoeker in persoon en bijgestaan door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, en ing. Th.J.M. Brienen, gemachtigde, [wederpartij] en anderen, vertegenwoordigd door M.G.J. Koenen, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door L.F.M. van den Bogaard, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Verzoeker verzoekt om opheffing van de schorsing van genoemd besluit, omdat de grond waarop de Voorzitter in de uitspraak van 20 april 2004 de schorsing baseerde, niet langer aanwezig is. Inmiddels is uit nader akoestisch onderzoek namelijk gebleken, aldus verzoeker, dat wel degelijk aan de gestelde geluidvoorschriften kan worden voldaan. De bronvermogens van de binnen de inrichting gebruikte tractoren, die naast de lier de meest bepalende geluidbronnen binnen de inrichting zijn, zijn lager dan het niveau van 108 dB(A) dat op basis van gegevens uit de literatuur bij het akoestisch onderzoek ten behoeve van de aanvraag is gehanteerd. Voorts zijn ook de bedrijfstijden van de tractoren en de rijroutes in het nader akoestisch onderzoek nauwkeurig vastgesteld. De overige beroepsgronden geven volgens verzoeker geen aanleiding om te veronderstellen dat de verleende milieuvergunning in de bodemprocedure niet in stand zou kunnen blijven.
2.2. Uit het nader akoestisch onderzoek van 11 mei 2004 volgt dat de geluidbelasting op ontvangerpunt 3, aan de Noordwest bosrand, geen 43 dB(A) in de dagperiode bedraagt, zoals in het bij de aanvraag behorende akoestische rapport is gesteld, maar 37 dB(A). Of verweerder zich, achteraf bezien, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aan de vergunning verbonden geluidgrenswaarden kunnen worden nageleefd, vergt nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De Voorzitter ziet in het verhandelde ter zitting onvoldoende aanleiding om zonder meer te kunnen uitgaan van de juistheid van het aanvullende akoestische rapport van 11 mei 2004, dat is opgesteld door het bureau dat mede opsteller was van het bij de aanvraag behorende akoestische rapport. Het verzoek dient derhalve te worden afgewezen. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting ziet de Voorzitter aanleiding te trachten de behandeling van de hoofdzaak, voorzover mogelijk, te bespoedigen.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2004
255.