200402064/2.
Datum uitspraak: 29 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft de gemeenteraad van De Marne het bestemmingsplan “Partiële herziening bestemmingsplan Industrieterrein Noord kern Zoutkamp Telecommunicatie” vastgesteld.
Bij besluit van 20 januari 2004, nr. 2003-12.112/4/A.21, RP, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 10 maart 2004, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2004, beroep ingesteld.
Bij brief van 13 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op 14 mei 2004, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 juni 2004, waar verzoekers in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.H.J. Habraken, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de gemeenteraad, vertegenwoordigd W.K. de Wind en E.A.A. van Dam, ambtenaren van de gemeente, en de Minister van Defensie, vertegenwoordigd door mr. H. Zilverberg, mr. J.H.G. Sennema, kolonel A.V.C.M. van Nassau en drs. M.H. Mudde, gemachtigden.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet onder meer in een uitbreiding van het aantal schotelantennes op het Kmar & Radiostationterrein aan de Panserweg 11a te Zoutkamp.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan grotendeels goedgekeurd.
2.3. Verzoekers wonen aan de [locatie 1] en [locatie 2] en stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij hebben onder meer aangevoerd dat uitbreiding van het aantal schotelantennes op het Kmar & Radiostationterrein ernstige gevolgen zal hebben voor hun woon- en leefklimaat.
2.4. De Voorzitter stelt aan de hand van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Het Kmar & Radiostationterrein heeft een omvang van ongeveer 1,5 hectare. Op het terrein zijn reeds twee schotelantennes aanwezig. Bij besluit van 28 augustus 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van De Marne met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunning verleend voor het plaatsen van zes nieuwe schotelantennes op dit terrein. Het daartegen ingediende bezwaarschrift van onder anderen verzoekers is door het college van burgemeester en wethouders bij besluit van 28 april 2004 ongegrond verklaard. Op dat moment was het aan de orde zijnde bestemmingsplan reeds in werking getreden, aangezien de termijn voor het indienen van beroep tegen het bestreden besluit was verstreken. Verzoekers hebben eerst op 13 mei 2004 een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Zoals uit de uitspraak van de Afdeling van 21 december 1999 (AB 2000, 78) volgt, heeft in dit geval een eventuele vernietiging van het bestreden besluit in de bodemprocedure geen gevolgen voor de bij besluit van 28 april 2004 in bezwaar gehandhaafde bouwvergunning. Met hun verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening kunnen verzoekers de bouw van de zes nieuwe schotelantennes dan ook niet voorkomen.
2.5. Ter zitting is van de zijde van de Minister van Defensie verklaard dat nieuwe aanvragen voor bouwvergunning voor schotelantennes in voorbereiding zijn, zodat verzoekers in zoverre zijn gebaat bij een eventuele inwilliging van hun verzoek.
In dit verband overweegt de Voorzitter als volgt.
In het plan is aan de in geding zijnde gronden de bestemming “Voorzieningen ten behoeve van de telecommunicatie” toegekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden onder meer bestemd voor de ontvangst van telecommunicatieverkeer.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder b, mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak niet meer dan 20 meter bedragen. Buiten het bouwvlak bedraagt de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van ontsluiting, maximaal 3 meter.
Op de plankaart is een bouwvlak ingetekend waarvan de grens aan alle zijden op ongeveer 15 meter uit de plangrens is gelegd.
In de planvoorschriften is niet bepaald hoeveel schotelantennes maximaal op het terrein mogen worden geplaatst. Aldus staat het plan toe dat binnen het bouwvlak een onbeperkt aantal schotelantennes wordt gebouwd met een maximale hoogte van 20 meter.
De Voorzitter is voorshands van oordeel dat niet tot vaststelling en goedkeuring van een dergelijke ruime bebouwingsregeling had mogen worden overgegaan, voordat onderzoek was gedaan naar de gevolgen daarvan voor de omgeving en de direct omwonenden. Niet is gebleken dat een zodanig onderzoek heeft plaatsgevonden. Voorts acht hij van belang dat blijkens de plankaart aan de zijde van de woningen van verzoekers niet is voorzien in een strook met afschermende beplanting. Daarnaast sluiten de planvoorschriften niet uit dat buiten het bouwvlak schotelantennes kunnen worden geplaatst, zij het dat voor dat gedeelte van het terrein een maximale bouwhoogte geldt van 3 meter.
Het voorgaande in aanmerking genomen, heeft de Voorzitter enige twijfel of het bestreden besluit in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven. Gelet hierop, ziet de Voorzitter, met inachtneming van hetgeen onder 2.4. is overwogen, aanleiding bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat in het plangebied niet meer dan acht schotelantennes zijn toegestaan teneinde verdere onomkeerbare gevolgen te voorkomen. Daarbij dienen de zes onder overweging 2.4. bedoelde schotelantennes te worden geplaatst op de plekken “C L1”, “C L2”, “L1”, “L2” “L8” en “C L7”, zoals aangegeven op de ter zitting overgelegde kaart van 29 januari 2003 die behoort bij de aanvraag van een bouwvergunning.
2.6. Verweerder dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat in het plangebied niet meer dan acht schotelantennes zijn toegestaan, waarbij de zes schotelantennes, waarvoor bij besluit van 28 augustus 2003 met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunning is verleend, welke bouwvergunning bij beslissing op bezwaar van 28 april 2004 is gehandhaafd, dienen te worden geplaatst op de plekken “C L1”, “C L2”, “L1”, “L2” “L8” en “C L7”, zoals aangegeven op de bij de uitspraak behorende gewaarmerkte kaart;
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen in de door verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 57,27; het bedrag dient door de provincie Groningen te worden betaald aan verzoekers;
III. gelast dat de provincie Groningen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 136,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Prins
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004