200400155/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], en 43 anderen,
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 22 mei 2003 heeft de gemeenteraad van Roermond, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 april 2003, het bestemmingsplan "2e wijziging Spickerhoven II" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 november 2003, kenmerk 2003/51016, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 2 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 20 januari 2004, 4 februari 2004 en 12 februari 2004.
Bij brief van 24 maart 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 juni 2004, waar appellanten, in de persoon van [appellant] en vertegenwoordigd door mr. G.A.M. van de Wouw, advocaat te Maastricht, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. C.J.H. Vanwersch-Maes, ambtenaar bij de provincie, zijn verschenen. Verder zijn daar namens het college van burgemeester en wethouders van Roermond ing. H. Luth en ing. P.H.J. van Os, ambtenaren bij de gemeente, en namens de Wijkraad/Buurtvereniging De Wijher L.C.M.S. Jansen, gemachtigde, gehoord.
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.2. Het plan bevat een nieuwe planologische regeling voor het gebied tussen woonwijk “De Wijher”, de St. Wirosingel, de Oranjelaan en sportpark “De Wijher”. De regeling maakt de aanleg van een bedrijventerrein en de bouw van enkele woningen op deze plaats mogelijk.
Verweerder heeft het plan goedgekeurd.
2.3. Appellanten zijn allereerst van mening dat verweerder hun bedenkingen, voorzover ingediend namens 43 buurtbewoners, ten onrechte buiten behandeling heeft gelaten.
2.3.1. Verweerder heeft in zijn besluit overwogen dat hem niet is gebleken dat 43 buurtbewoners de bedenkingen van [appellant] onderschrijven omdat een machtiging of ondertekening van het geschrift door deze bewoners ontbreekt. Hij beschouwt de bedenkingen daarom als alleen ingediend door [appellant] en laat ze voor het overige buiten behandeling.
2.3.2. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt met zich dat indien aan een bedenkingengeschrift een gebrek in de ondertekening kleeft, dit niet om die reden buiten behandeling kan worden gelaten dan nadat de indiener in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat verweerder appellanten niet in de gelegenheid heeft gesteld een machtiging over te leggen teneinde het geconstateerde verzuim te herstellen. Verweerder had de bedenkingen van appellanten, voorzover ingediend door 43 buurtbewoners, dan ook niet buiten behandeling mogen laten vanwege het ontbreken van een machtiging.
In de omstandigheid dat verweerder de door de 43 bewoners ingediende bedenkingen buiten beschouwing heeft gelaten, ziet de Afdeling echter geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit, aangezien verweerder de door [appellant] zelf ingediende gelijkluidende bedenkingen wel inhoudelijk beoordeeld heeft. De 43 bewoners zijn door het buiten beschouwing laten van de bedenkingen voor zover die mede namens hen zijn ingediend, niet in hun processuele belangen geschaad.
2.4. Appellanten richten hun beroep voorts tegen de goedkeuring van de bestemmingen voor een strook tussen de Noordhoven en de Wijershoflaan, ter hoogte van [locaties]. Appellanten zijn van mening dat de gemeenteraad het hier voorziene fiets-/voetpad (hierna: het fietspad) ten onrechte heeft laten vervallen. Zij stellen dat het fietspad noodzakelijk is voor een veilige ontsluiting van de omliggende woonwijken. Appellanten zijn het oneens met de motivering die verweerder aan de goedkeuring van het plan op dit punt ten grondslag heeft gelegd. De sociale veiligheid wordt door de aanleg van het fietspad volgens hen juist bevorderd in plaats van aangetast. Ook verwerpen zij de stelling dat de aanleg van het fietspad zou leiden tot visuele hinder. Volgens appellanten had verweerder in zoverre goedkeuring aan het plan moeten onthouden.
2.4.1. De gemeenteraad heeft de gronden waarop het beroep van appellanten betrekking heeft, bestemd voor woondoeleinden. Volgens de gemeenteraad zou een fietspad op deze plaats, zoals oorspronkelijk was voorzien, kunnen worden gebruikt als hangplek voor jongeren en als vluchtroute voor dieven. Met de bestemming van de gronden zoals in het bestemmingsplan opgenomen, wordt de sociale veiligheid volgens de raad daarom vergroot. Verder kan dan een ononderbroken wal achter de te bouwen woningen worden aangelegd, waardoor volgens de gemeenteraad de visuele hinder wordt verminderd en de afscherming richting bedrijventerrein “Spickerhoven II” wordt verbeterd. Een bijkomend voordeel van het laten vervallen van het fietspad, aldus de gemeenteraad, is dat een extra bouwkavel aan de Wijershoflaan kan worden opgenomen en dat geen kosten worden gemaakt met het onderhoud van het fietspad. Verder wijst hij erop dat het niet aanleggen van het fietspad slechts een omrijafstand van ongeveer 300 meter tot gevolg heeft.
2.4.2. Verweerder stemt in met de overwegingen van de gemeenteraad. Hij acht het bestreden plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening en heeft het daarom goedgekeurd.
2.4.3. Partijen verschillen van mening over de functie die moet worden toegekend aan de gronden tussen de Noordhoven en de [locatie], ter hoogte van huisnummers […] en […].
De Afdeling stelt voorop dat de gemeenteraad in beginsel een ruime mate van vrijheid heeft bestemmingen aan te wijzen die hij uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht en het bestemmingsplan hiertoe zonodig gewijzigd vast te stellen. De gemeenteraad heeft de gronden in kwestie bestemd als “Eengezinshuizen”, “Voortuin”, “Achtertuin” en “Groenvoorzieningen”. Ter beoordeling ligt voor of verweerder deze bestemmingen in redelijkheid niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening heeft kunnen vinden.
De bestemmingen “Eengezinshuizen”, “Voortuin”, “Achtertuin” en “Groenvoorzieningen” maken de bouw van een woning met tuin en de aanleg van een groenstrook mogelijk. Ook de aangrenzende gronden zijn bestemd voor woningbouw. De woningen maken deel uit van woonwijk “De Wijher” en vormen samen met de daarachter gelegen aarden wal een grens tussen de woonwijk en bedrijventerrein “Spickerhoven II”. Het standpunt van verweerder dat op deze manier wordt gezorgd voor een passende scheiding tussen de woonwijk en het bedrijventerrein, acht de Afdeling niet onredelijk. Uit hetgeen appellanten hebben aangevoerd, blijkt niet dat desondanks ernstige bezwaren zouden bestaan tegen de aan de gronden gegeven bestemmingen. Voorts volgt uit hetgeen zij hebben aangevoerd niet dat de bedoelde gronden hadden moeten worden bestemd voor de aanleg van een fietspad als door appellanten bedoeld.
2.4.4. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.
2.4.5. Gelet op het voorgaande is het beroep ook in zoverre ongegrond.
2.4.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. P.C.E. van Wijmen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Nollen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Nollen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004