ECLI:NL:RVS:2004:AP8182

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308939/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • M.A.G. Stolker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen instemming saneringsplan voor verontreinigde locaties in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat op 16 juli 2003 instemde met een saneringsplan voor verschillende locaties in Amsterdam, waaronder de Eerste Boerhavestraat en de Leeuwenhoekstraat. Appellanten, [appellant A], [appellant B] en [appellant C], hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] niet-ontvankelijk en het bezwaar van [appellant C] ongegrond. Appellanten stelden dat zij als belanghebbenden moesten worden aangemerkt, omdat zij dicht bij de saneringslocaties wonen en vrezen voor gezondheidsschade door vervuilde grond.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de afstand van de woningen van [appellant A] en [appellant B] tot de saneringslocatie te groot is om hen als belanghebbenden te beschouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat hun belangen onvoldoende objectief en bepaalbaar zijn, en dat zij niet aan de afvoerroute van de vervuilde grond wonen. Daarom heeft de Afdeling het besluit van het college om hun bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, bevestigd.

Wat betreft [appellant C] stelde deze dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de aanwezigheid van asbest op de betrokken locaties. De Raad van State heeft echter vastgesteld dat er visuele inspecties zijn uitgevoerd en dat op twee van de drie locaties geen asbest is aangetroffen. De constatering van asbest op de derde locatie leidde tot aanpassing van het saneringsplan. De Afdeling oordeelde dat het besluit van het college niet in strijd is met de Wet bodembescherming en dat het beroep van [appellant C] ongegrond is. De Raad van State heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200308939/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A],.[appellant B] en [appellant C] wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juli 2003, kenmerk AMO36307052, heeft verweerder ingestemd met het saneringsplan voor de locatie Eerste Boerhavestraat 15/17 en 28/30, Leeuwenhoekstraat 1a en Swammerdamstraat 33 tot en met 39 te Amsterdam.
Bij besluit van 19 november 2003, kenmerk 200300462/DJZ, verzonden op 19 november 2003, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard voorzover ingediend door [appellant A] en [appellant B] en ongegrond verklaard voorzover ingediend door [appellant C].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 23 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2003, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 februari 2004 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 mei 2004. Appellanten zijn daar vertegenwoordigd door [appellant A]. Verweerder is vertegenwoordigd door mr. ing. M. IJnsen en ing. K. Molenaar, ambtenaren van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. [appellant A] en [appellant B] stellen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij te ver van de saneringslocatie wonen om als belanghebbenden te kunnen worden aangemerkt. Daartoe voeren zij aan dat zij dicht genoeg bij de saneringslocatie wonen om gezondheidsschade te lijden als gevolg van verwaaiing en het transport van vervuilde grond. In het licht daarvan stellen zij zich op het standpunt dat hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
2.1.1. In artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een belanghebbende beroep kan instellen.
In artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat degene aan wie het recht is toegekend om tegen een besluit beroep in te stellen eerst tegen dat besluit bezwaar moet maken.
Ingevolge artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht wordt verstaan onder belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.1.2. Om van een rechtstreeks belang in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te kunnen spreken moet er, onder meer, sprake zijn van een voldoende concreet belang. Daarin komt tot uitdrukking dat de persoon die zich als belanghebbende presenteert op dat moment een voldoende objectief en bepaalbaar belang heeft gesteld.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de woningen van [appellant A] en [appellant B] op een afstand van respectievelijk ongeveer 475 en 300 meter van de saneringslocatie zijn gelegen. Gezien deze afstanden is de Afdeling van oordeel dat de belangen van deze appellanten bij de sanering onvoldoende objectief en bepaalbaar zijn om hen aan te kunnen merken als belanghebbenden in de hier bedoelde zin. Blijkens stukken zijn de woningen van [appellant A] en [appellant B] niet gelegen aan de afvoerroute van de vervuilde grond, zodat daaraan reeds om die reden geen belang kan worden ontleend. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder deze appellanten dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.2. [appellant C] stelt zich in essentie op het standpunt dat in het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het saneringsplan ten onrechte niet is onderzocht of de 3 betrokken locaties waren verontreinigd met asbest. Dit klemt volgens haar temeer, nu volgens haar destijds op grond van historisch bodemonderzoek al duidelijk had moeten zijn dat er een vermoeden van de aanwezigheid van asbest bestond waarop het interim-beleid met betrekking tot asbest had moeten worden toegepast. De tekortkomingen op het punt van asbest zijn volgens haar zodanig, dat deze niet meer konden worden hersteld tijdens de saneringsfase.
2.3. Ter zitting heeft verweerder zijn beleid omtrent het onderzoek naar asbest in de bodem uiteengezet aan de hand van de richtlijnen uit 1996. Dat beleid is begin 2004 aangescherpt. Volgens verweerder is in dit geval op die aanscherping vooruitgelopen door visueel te inspecteren op asbest indien de locatie asbestverdacht is.
Uit de onderzoeken die aan het saneringsplan ten grondslag liggen blijkt dat de Swammerdamstraat 33 tot en met 39 visueel is geïnspecteerd op asbest en dat daar geen asbest is waargenomen. Uit die onderzoeken is niet op te maken of de overige locaties voorafgaande aan de indiening van het saneringsplan visueel zijn geïnspecteerd op asbest. Wel heeft inspectie plaatsgevonden ten tijde van de sanering. Aan de Leeuwenhoekstraat 1a is daarbij geen asbest aangetroffen. Wel is asbest aangetroffen aan de Eerste Boerhavestraat. Daarop zijn de saneringswerkzaamheden stilgelegd en is de in hoofdstuk 7 van het saneringsplan opgenomen regeling voor onvoorziene omstandigheden gevolgd. Het naar aanleiding daarvan opgestelde plan van aanpak maakt deel uit van het onderhavige besluit.
2.4. Op grond van het vorenstaande stelt de Afdeling vast dat op 2 van de 3 locaties geen asbest is aangetroffen en dat de constatering van asbest op de derde locatie heeft geleid tot aanpassing van het instemmingsbesluit. In zoverre is bij de beslissing op bezwaar alsnog voorzien in de tekortkoming in het saneringsplan op dit punt. Anders dan appellante, ziet de Afdeling niet in waarom deze beslissing op bezwaar niet zou kunnen leiden tot herstel van die tekortkoming. Hetgeen appellante tegen die aanpassing naar voren heeft gebracht, waaronder een brief van Vusse Milieuadvies van 9 februari 2004, waarin twijfel wordt geuit over de omvang en diepte van de sanering, biedt de Afdeling geen grond voor de conclusie dat het aangepaste saneringsplan in strijd is met het bij of krachtens de Wet bodembescherming bepaalde. Of en in hoeverre de sanering is uitgevoerd volgens het saneringsplan, staat in deze procedure omtrent de rechtmatigheid van het instemmingsbesluit niet ter beoordeling.
2.5. Hetgeen appellante overigens naar voren heeft gebracht omtrent de saneringslocatie leidt de Afdeling, gezien de overwegingen van het besluit en de weerlegging van de beroepsgronden in het verweerschrift, niet tot het oordeel dat het besluit onrechtmatig is. Het beroep dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. Stolker
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004
157.