ECLI:NL:RVS:2004:AP8196

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308777/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergunning onttrekking dienstwoning aan permanente bewoning op Ameland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vennootschap onder firma "FoCom" tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Ameland, die op 4 oktober 2000 de aanvraag voor een vergunning tot onttrekking van de dienstwoning aan de bestemming van permanente bewoning heeft afgewezen. De vennootschap, vertegenwoordigd door mr. B.J. van Popta, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Leeuwarden heeft op 14 november 2003 het beroep van de vennootschap tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. De vennootschap heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld.

De Raad van State heeft de zaak op 19 april 2004 ter zitting behandeld. De vennootschap betoogde dat de dienstwoning niet als woonruimte kan worden aangemerkt, maar de Raad oordeelde dat de dienstwoning, die een eigen voordeur, toilet en keuken heeft, voldoet aan de eisen voor een woning. De Raad concludeerde dat het college terecht heeft geoordeeld dat het belang van het behoud van de woonruimtevoorraad zwaarder weegt dan het belang van de vennootschap om de winkel uit te breiden.

De Raad van State heeft ook het beroep van de vennootschap op de compensatieregeling van de Huisvestingsverordening verworpen, omdat er geen bewijs was dat compensatie was geboden. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde eveneens, omdat in een vergelijkbare zaak wel tijdig financiële compensatie was geboden. Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

200308777/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vennootschap onder firma "FoCom", gevestigd te Nes, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 november 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Ameland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ameland (hierna: het college) de aanvraag van appellante haar een vergunning op grond van de Huisvestingsverordening 1999 van de gemeente Ameland te verlenen voor onttrekking aan de bestemming van permanente bewoning van de dienstwoning aan de [locatie 1] te [plaats], afgewezen.
Bij ongedateerd besluit, verzonden op 11 november 2002, heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 3 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. B.J. van Popta, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door W.P. Bakema, gemachtigde, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 25 van de Huisvestingsverordening 1999 van de gemeente Ameland (hierna: de Huisvestingsverordening) is het bepaalde in deze paragraaf van toepassing op alle woonruimte binnen de gemeente met uitzondering van de woonruimten die krachtens het bestemmingsplan zijn bestemd voor zomerhuizen, recreatiewoonverblijven en recreatieve appartementen.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Huisvestingsverordening verleent het college de onttrekkingsvergunning, indien naar zijn oordeel het met de onttrekking, samenvoeging of omzetting gediende belang groter is dan het belang van het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel wordt, indien het college heeft vastgesteld dat het belang van de aanvrager niet opweegt tegen het belang van de volkshuisvesting, de onttrekkingsvergunning verleend, indien voldoende compensatie als bedoeld in artikel 29 van de Huisvestingsverordening wordt geboden.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Huisvestingsverordening kan compensatie worden geboden door het toevoegen aan de woningvoorraad van andere, vervangende woonruimte, die naar het oordeel van het college gelijkwaardig is aan de te onttrekken woonruimte.
In het tweede lid van voornoemd artikel, voorzover hier van belang, is bepaald dat compensatie ook kan worden geboden door betaling van compensatiegeld.
2.2. Vaststaat dat op het onderhavige pand de bestemming "Gemengde doeleinden" rust, en dat de op de kaart voor "Gemengde doeleinden" aangewezen gronden blijkens de bij het bestemmingsplan "Nes Nieuw" behorende voorschiften bestemd zijn voor onder meer winkels en woningen. Bij besluit van 4 oktober 2000, zoals gehandhaafd bij de beslissing op bezwaar, heeft het college de aanvraag van appellante om de dienstwoning behorende bij de bedrijfsruimte aan de [locatie 1] aan de bestemming van permanente bewoning te onttrekken afgewezen, aangezien in dit geval het belang van het behoud en de samenstelling van de woonruimtevoorraad zwaarder dient te wegen dan het belang van appellante om tot uitbreiding van de winkel te komen.
2.3. Appellante betoogt tevergeefs dat geen sprake is van woonruimte zodat de Huisvestingsverordening niet op de dienstwoning van toepassing is. Uit de stukken, waaronder het verslag van een – naar aanleiding van het bezwaar van appellante - nader onderzoek van 4 april 2002, blijkt dat de dienstwoning een eigen voordeur heeft, een toilet en keuken, en dat het woongedeelte in principe voldoet aan de eisen voor een woning. Voorts is de dienstwoning tot december 1998 permanent bewoond geweest door de voormalige eigenaar van de winkel. Gelet hierop is, anders dan appellante betoogt, het door het college als woonruimte aangemerkte deel van het onderhavige pand zowel bestemd als geschikt als woonruimte, zodat sprake is van woonruimte in de zin van de Huisvestingsverordening. Het betoog van appellante faalt derhalve.
2.4. De rechtbank is voorts op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien om op grond van artikel 28, zesde lid, van de Huisvestingsverordening een onttrekkingsvergunning te verlenen nu niet is gebleken dat appellante bij de aanvraag dan wel tijdens de behandeling van haar bezwaarschrift, compensatie als bedoeld in artikel 29 van de Huisvestingsverordening heeft geboden. Het op de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2003, in zaak no. 200204205/1 (www.raadvanstate.nl) gebaseerde betoog van appellante dat zelfs in hoger beroep voor het eerst een beroep op de compensatieregeling kan worden gedaan zodat het oordeel van de rechtbank over haar eerst bij de rechtbank gedane beroep op deze regeling onjuist is, faalt. In de door appellante genoemde uitspraak had de appellant in die zaak zich er in bezwaar op beroepen dat een andere hem toebehorende woning aan de permanente woonruimtevoorraad van de gemeente was toegevoegd. Daarmee deed hij een beroep op artikel 29, eerste lid, van de Huisvestingsverordening. Het college had echter nagelaten daarop in te gaan. Dit was voor de Afdeling aanleiding om de beslissing te vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Een dergelijke situatie doet zich thans niet voor.
2.5. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel, te weten dat voor het pand aan de [locatie 2] te [plaats] wel onder verlening van een financiële vergoeding een onttrekkingsvergunning is verleend, faalt evenzeer, nu in dat geval wel (tijdig) financiële compensatie was geboden.
2.6. Gelet op het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004
204-426.