ECLI:NL:RVS:2004:AP8198

Raad van State

Datum uitspraak
30 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200403888/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Beekhuis
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen de overbrenging van afvalstoffen naar Duitsland op basis van de Verordening 259/93/EEG

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 juni 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Post Afvalservice B.V.", had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dat bezwaar had gemaakt tegen haar voornemen om 20.000.000 kg gemengde verpakkingsmaterialen naar Duitsland over te brengen. Dit voornemen was gebaseerd op de Verordening 259/93/EEG, die toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en vanuit de Europese Gemeenschap regelt.

Het proces begon met een besluit van 9 februari 2004, waarin de staatssecretaris bezwaar maakte tegen de overbrenging. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van dit bezwaar op 4 mei 2004, heeft verzoekster beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 11 juni 2004 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoekster als verweerder vertegenwoordigd waren.

De Voorzitter oordeelde dat het bestreden besluit van de staatssecretaris terecht was, omdat de afvalstoffen bij de afnemer W.A.R. in Duitsland alleen gesorteerd zouden worden en niet nuttig zouden worden toegepast. De Voorzitter baseerde zijn oordeel op eerdere arresten van het Hof, waarin werd gesteld dat de kwalificatie van een handeling als verwijdering of nuttige toepassing afhankelijk is van de eerste handeling die de afvalstoffen ondergaan na overbrenging. Aangezien de handeling bij W.A.R. enkel bestond uit sorteren, was er geen sprake van nuttige toepassing. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200403888/2.
Datum uitspraak: 30 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Post Afvalservice B.V.", gevestigd te Elburg,
verzoekster,
en
de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 februari 2004, kenmerk NL110180, heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het voornemen van verzoekster om 20.000.000 kg gemengde verpakkingsmaterialen op grond van de Verordening 259/93/EEG van 1 februari 1993, betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en vanuit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) uit te voeren naar Duitsland.
Bij besluit van 4 mei 2004, kenmerk IMA 2004-15533, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 7 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Bij brief van 7 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 juni 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [directeur], en ing. G. Draaijer, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Ahraoui, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster heeft kennisgeving gedaan voornemens te zijn van 1 februari 2004 tot en met 31 januari 2005 20.000.000 kilogram gemengde verpakkingsmaterialen over te brengen naar W.A.R. Wertstoff & Abfallrecycling GmbH (hierna: W.A.R.) te Duitsland. De verwerkingswijze van deze afvalstoffen is op het kennisgevingsformulier met kenmerk NL 110180 aangemerkt als een handeling van nuttige toepassing als bedoeld in de bij de Richtlijn 75/442/EEG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG (hierna te noemen: de Richtlijn) behorende bijlage IIB, categorie R12 (uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R1 tot en met R11 genoemde handelingen).
2.3. De Voorzitter begrijpt het bestreden besluit aldus dat verweerder zijn primaire besluit van 9 februari 2004, voorzover hij bezwaar heeft gemaakt tegen de onderhavige overbrenging wegens een onjuiste indeling op het kennisgevingsformulier, heeft gehandhaafd. Verweerder betoogt in het bestreden besluit dat in de kennisgeving het doel van de overbrenging van de afvalstoffen ten onrechte als een handeling van nuttige toepassing is aangemerkt. Volgens hem blijkt uit de stukken niet of de afvalstoffen inderdaad nuttig zullen worden toegepast, zodat de kans bestaat dat er sprake is van een handeling van verwijdering. Verweerder voert hiertoe aan dat de afvalstoffen bij W.A.R. alleen worden gesorteerd en dat niet kan worden vastgesteld welke bestemming de verschillende componenten van de afvalstroom na het sorteerproces zullen krijgen, omdat gespecificeerde informatie over de afnemers van W.A.R. ontbreekt. Verder stelt verweerder dat onbekend is wat de omvang is van de deelstroom sorteerresten en dat bij één van de mogelijke afnemers van W.A.R. gebruikt wordt gemaakt van een zogenoemde draaitrommeloven die bestemd is voor de verwijdering van afvalstoffen. Van nuttige toepassing zal derhalve in zoverre zeker geen sprake zijn, aldus verweerder.
2.4. Appellante bestrijdt dat er sprake is van een verwijderingshandeling. Zij betoogt dat het sorteren bij W.A.R. reeds moet worden gezien als nuttige toepassing. Welke bestemming de afvalstromen vervolgens krijgen bij de afnemers van W.A.R. doet volgens haar niet ter zake. Verder wijst zij nog op een verklaring van W.A.R. waarin wordt gesteld dat de afvalstoffen nuttig zullen worden toegepast.
2.5. Het Hof heeft in zijn arrest van 3 april 2003 in de zaak C-116/01 voor recht verklaard dat in het geval een verwerkingsproces van afvalstoffen uit meerdere fasen bestaat, voor de toepassing van de Verordening, de kwalificatie als verwijderingshandeling of als nuttige toepassing in de zin van de Richtlijn moet geschieden door alleen rekening te houden met de eerste handeling die de afvalstoffen na hun overbrenging moeten ondergaan.
Het Hof heeft in zijn arrest van 27 februari 2002 in de zaak C-6/00 en in zijn beschikking van 27 februari 2003 in de gevoegde zaken C-307/00 tot en met C-311/00 voor recht verklaard dat, teneinde te bepalen of het gaat om een verwijderingshandeling of om een handeling van nuttige toepassing in de zin van de Richtlijn, van geval tot geval moet worden nagegaan of het belangrijkste doel van de betrokken handeling is, dat de afvalstoffen een nuttige functie kunnen vervullen doordat zij in de plaats komen van andere materialen die anders voor deze functie hadden moeten worden gebruikt, in welk geval de handeling als een nuttige toepassing moet worden aangemerkt.
2.6. Uit het kennisgevingsformulier volgt dat de onderhavige afvalstoffen door appellante worden overgebracht naar W.A.R. te Duitsland. Voor de beantwoording van de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van een verwijderingshandeling dan wel een handeling van nuttige toepassing is naar het oordeel van de Voorzitter gelet op de in rechtsoverweging 2.5 genoemde arresten van het Hof de behandeling die de afvalstoffen direct na overbrenging bij W.A.R. ondergaan, van belang en niet, zoals verweerder overweegt in het bestreden besluit, de handeling na vervoer bij de afnemers van W.A.R.
Blijkens de stukken worden de afvalstoffen na overbrenging bij W.A.R. gesorteerd, gezeefd of verkleind. De ontstane deelstromen worden vervolgens naar diverse afnemers van W.A.R. vervoerd. Nu blijkens de kennisgeving ter beoordeling staat de handeling bij W.A.R. en deze handeling, gezien het voorgaande, slechts bestaat uit het sorteren, zeven en verkleinen van de gemengde verpakkingsmaterialen, is de Voorzitter van oordeel dat de over te brengen afvalstoffen bij W.A.R. niet nuttig worden toegepast. Dat de aldus ontstane diverse deelstromen vervolgens naar diverse afnemers van W.A.R. worden overgebracht en aldaar mogelijk wel nuttig worden toegepast doet aan het voorgaande niet af. Gelet op het vorenstaande komt de Voorzitter tot de conclusie dat verweerder tegen de overbrenging terecht bezwaar heeft gemaakt op grond van een onjuiste indeling op het kennisgevingsformulier. De Voorzitter ziet daarom geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis w.g. De Vink
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2004
159-314.