ECLI:NL:RVS:2004:AP8237

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200306175/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Algehele sluiting van seksinrichting door burgemeester van Maasbree

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 27 augustus 2003 hun beroep tegen het besluit van de burgemeester van Maasbree ongegrond verklaarde. De burgemeester had op 15 juli 2002 besloten tot de algehele sluiting van de seksinrichting 'De Woeste Hoeve' voor onbepaalde tijd, omdat deze zonder de vereiste exploitatievergunning was geopend. Appellanten stelden dat de burgemeester niet op basis van de rapportage van 19 juni 2002 had mogen concluderen dat de inrichting op 16 mei 2002 geopend was. De rechtbank oordeelde echter dat de burgemeester deze conclusie wel degelijk mocht trekken, gezien de ondertekening van de rapportage door twee politiefunctionarissen die getraind waren in het doen van waarnemingen.

Daarnaast voerden appellanten aan dat de burgemeester hen jarenlang had gedoogd in de periode vóór de opheffing van het bordeelverbod op 1 oktober 2000, en dat zij erop mochten vertrouwen dat de burgemeester geen gebruik zou maken van zijn bevoegdheid om de inrichting te sluiten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde echter dat, na de invoering van de vergunningplicht, appellanten niet konden vertrouwen op het gedoogbeleid van voor 2000. De burgemeester had in redelijkheid kunnen besluiten tot sluiting van de inrichting, gezien het feit dat appellanten geen vergunning hadden gekregen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 7 juli 2004.

Uitspraak

200306175/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
1. [appellant sub 1],
2. [appellant sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 27 augustus 2003 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Maasbree.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2002 heeft de burgemeester van Maasbree (hierna: de burgemeester) besloten voor onbepaalde tijd de algehele sluiting van de inrichting "De Woeste Hoeve", gelegen aan Zandberg 5 te Maasbree, te bevelen.
Bij besluit van 29 januari 2003 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2003, verzonden op 29 augustus 2003, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 september 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 oktober 2003. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief, ingekomen op 12 november 2003, heeft de burgemeester van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2004, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. A. Lina, advocaat te Venlo, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.G.G. van Nisselroij, advocaat te Venlo, en drs. J.M. van Hest, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3.1.2 van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Maasbree (hierna: Apv) - voorzover hier van belang - wordt in dit hoofdstuk onder bevoegd bestuursorgaan verstaan de burgemeester voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.
Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de Apv is het onder meer verboden een seksinrichting te exploiteren zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
Ingevolge artikel 3.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Apv - voorzover hier van belang - kan het bevoegd bestuursorgaan in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
2.2. Aan het sluitingsbevel ligt ten grondslag dat de seksinrichting zonder de vereiste exploitatievergunning op 16 mei 2002 voor het publiek geopend was. In verband met de tewerkstelling van illegale prostituees is bij besluit van 15 januari 2002 een door appellanten ten behoeve van deze seksinrichting gevraagde exploitatievergunning geweigerd. Bezwaar en beroep daartegen hebben geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 25 juni 2003, in zaak no. 200206234/1 (www.raadvanstate.nl), waarbij de Afdeling het hoger beroep van appellanten ongegrond heeft verklaard.
2.3. Appellanten hebben betoogd dat de burgemeester niet op grond van de rapportage van 19 juni 2002 ervan uit mocht gaan dat de seksinrichting op 16 mei 2002 om 21.00 uur geopend was. De rechtbank heeft volgens appellanten ten onrechte daarbij in aanmerking genomen dat deze rapportage niet door één maar door twee politiefunctionarissen is opgemaakt en ondertekend, voorts dat deze politiefunctionarissen zijn getraind in het doen van waarnemingen en in de verslaglegging daarvan, en tenslotte dat de waarnemingen waarvan in de rapportage sprake is, van eenvoudige aard zijn. Voorts heeft de rechtbank volgens appellanten ten onrechte overwogen dat de burgemeester aan de vaststelling dat de club op 16 mei 2002 om 21.00 uur geopend was, de juiste gevolgtrekking heeft verbonden dat appellanten, althans op 16 mei 2002 in de avond, een seksinrichting exploiteerden.
2.4. Dit betoog faalt. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de burgemeester op grond van de rapportage van 19 juni 2002 ervan mocht uitgaan dat de seksinrichting van appellanten op 16 mei 2002 om 21.00 uur geopend was. Appellante sub 2 kan worden gehouden aan haar op 16 mei 2002 afgelegde verklaring dat de inrichting geopend was. Hetgeen appellanten ter zitting ten betoge van hun stelling dat de inrichting niet geopend was hebben aangevoerd, heeft de Afdeling niet kunnen overtuigen van het tegendeel.
2.5. Voorts hebben appellanten aangevoerd dat de burgemeester de seksinrichting van appellanten jarenlang heeft gedoogd in de periode vóór de opheffing van het bordeelverbod op 1 oktober 2000. Gezien dit gedoogbeleid mochten ze erop vertrouwen dat de burgemeester geen gebruik zou maken van zijn per 1 oktober 2000 bestaande bevoegdheid om bij exploitatie van een seksinrichting zonder vergunning te besluiten tot een algehele sluiting daarvan, aldus appellanten.
2.6. Dit betoog van appellanten slaagt evenmin. Anders dan ten tijde van het beweerdelijk gedogen in de periode vóór de opheffing van het bordeelverbod geldt er sindsdien een vergunningplicht voor het exploiteren van een seksinrichting. Door de invoering van dit vergunningstelsel zijn de voorwaarden waaronder de seksinrichting mag worden geëxploiteerd gewijzigd. Gelet daarop en met name aangezien appellanten een vergunning voor het exploiteren van hun seksinrichting is geweigerd, hebben zij er niet op mogen vertrouwen dat de burgemeester geen gebruik zou maken van zijn bevoegdheid om bij exploitatie van een seksinrichting zonder vergunning de sluiting daarvan voor onbepaalde tijd te bevelen.
2.7. Gezien het vorenstaande kan niet staande worden gehouden dat de burgemeester niet in redelijkheid tot een algehele sluiting voor onbepaalde tijd van de seksinrichting van appellanten heeft kunnen overgaan.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004
97-402.