ECLI:NL:RVS:2004:AP8251

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308688/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluiten van de raad voor rechtsbijstand inzake toevoegingen en eigen bijdragen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die op 18 november 2003 een beroep tegen besluiten van de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch ongegrond verklaarde. De besluiten betroffen de toekenning van toevoegingen op grond van de Wet op de rechtsbijstand, waarbij eigen bijdragen van respectievelijk € 532,00 en € 213,00 waren opgelegd. Appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bureau rechtsbijstandvoorziening de draagkracht in het inkomen op correcte wijze had vastgesteld. Ze betoogde dat de rechtbank niet had moeten uitgaan van de door het bureau vastgestelde inkomsten, omdat deze niet representatief waren voor de werkelijke situatie. Appellante verwees naar de ziektewetuitkeringen van haar echtgenoot, die onregelmatig en in variabele hoogte waren uitbetaald. Ze meende dat de rechtbank had moeten kijken naar de hoogte van deze inkomsten over de twaalf maanden voorafgaand aan het verzoek om rechtsbijstand, conform artikel 5, tweede lid onder b, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Bdr). De Raad van State oordeelde echter dat appellante dit argument niet eerder had ingebracht en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een andere beoordeling rechtvaardigden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200308688/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 18 november 2003 in het geding tussen:
appellante
en
de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.
1. Procesverloop
Bij twee besluiten van 19 juni 2002 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening van de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: het bureau) aan appellante toevoegingen verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand onder oplegging van eigen bijdragen van € 532,00 en € 213,00.
Bij besluit van 11 oktober 2002 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2003, verzonden op 25 november 2003, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 18 december 2003, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2003, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 januari 2004. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 10 februari 2004 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting van 18 juni 2004 aan de orde gesteld. Partijen zijn daar niet verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand (Bdr) wordt de draagkracht in het inkomen op maandbasis vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt bij de vaststelling van het inkomen ten aanzien van de periodiek genoten inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over een of meer van de gebruikelijke betalingsperioden, voorafgaand aan het tijdstip waarop het verzoek om rechtsbijstand werd gedaan.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder b, wordt bij de vaststelling van het inkomen ten aanzien van de niet-periodiek genoten inkomsten uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop het verzoek om rechtsbijstand werd gedaan.
2.2. Appellante voert aan dat de rechtbank er ten onrechte van is uitgegaan dat tussen partijen niet in geschil is dat het bureau de draagkracht in het inkomen op correcte wijze heeft vastgesteld. Zij wijst er in dat verband op dat één van de twee ziektewetuitkeringen waarop haar echtgenoot recht had in de periode van 5 juli 2001 tot en met 3 juli 2002, te weten die uit hoofde van het dienstverband met Flexfood B.V., op onregelmatige tijdstippen en in hoogte variërend aan de echtgenoot van appellante betaalbaar is gesteld. Volgens appellante had voor een zuiver beeld van de draagkracht in de Ziektewetuitkering uit hoofde van het dienstverband met Flexfood B.V. moeten worden uitgegaan van de hoogte van deze inkomsten over de twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop het verzoek om rechtsbijstand werd gedaan. Dit zou haars inziens overeenkomstig artikel 5, tweede lid onder b, van het Bdr zijn.
2.3. Deze stelling kan niet slagen, omdat de rechtbank daarmee geen rekening heeft kunnen houden. Niet valt namelijk in te zien waarom appellante dit - overigens niet feitelijk onderbouwde - aspect niet reeds bij de behandeling van haar beroep bij de rechtbank naar voren heeft gebracht.
2.4. Nu - anders dan appellante suggereert - niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, moet worden geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de raad zich, gelet op het ter uitvoering van artikel 5, tweede lid aanhef en onder a, van het Bdr gevoerde beleid, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen rekening kon worden gehouden met de inkomensdaling per 4 juli 2002.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Sparreboom
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004
195-209.