200306738/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerder.
Bij besluit van 20 februari 2002, kenmerk TRCO/496/HTK, heeft de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan de provincie Gelderland ingevolge artikel 12 van de Natuurbeschermingswet vergunning verleend voor het uitvoeren van bodemsaneringswerkzaamheden rond de woning en de bunkers op het perceel [lokatie] te [plaats] en vergunning geweigerd voor het uitvoeren van bodemsaneringswerkzaamheden op de helling achter voornoemde woning.
Bij besluit van 5 september 2003, kenmerk TRCJZ/2003/8043, heeft verweerder het hiertegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief van 9 oktober 2003, bij de Raad van State ingekomen op 10 oktober 2003, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 november 2003.
Bij brief van 12 december 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 april 2004. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juni 2004, waar verweerder, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman, ambtenaar ten departemente, is verschenen.
Voorts is [partij] daar gehoord.
Appellanten zijn niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet is het verboden zonder vergunning, of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorwaarden, handelingen te verrichten of te gedogen die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument of die een beschermd natuurmonument ontsieren. Ingevolge het tweede lid worden als schadelijk voor het natuurschoon of de natuurwetenschappelijke betekenis van een beschermd natuurmonument in ieder geval aangemerkt handelingen, die in de beschikking genoemde wezenlijke kenmerken van een beschermd natuurmonument aantasten.
2.2. Appellanten zijn juridisch eigenaar van het perceel [lokatie] te [plaats]. Zij kunnen zich niet verenigen met de ongegrondverklaring van hun bezwaren tegen de weigering vergunning te verlenen voor de bodemsaneringswerkzaamheden op de helling achter de woning op het perceel. Zij voeren aan dat hun financiële belangen onvoldoende bij de besluitvorming zijn betrokken. Zij vinden verder dat verweerder ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het effect van niet saneren op het natuurmonument. Zij achten het besluit voorts in strijd met de beheersdoelstelling “handhaven, respectievelijk verbeteren van de waterkwaliteit” in de toelichting van het besluit waarbij het Bronnenbos De Refter is aangewezen als beschermd natuurmonument.
2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bodemsanering van de helling op een wijze als voorzien in het opgestelde saneringsplan onherstelbare schade zal toebrengen aan een niet onaanzienlijk deel van het natuurmonument. Gelet hierop heeft hij de vergunning in zoverre geweigerd.
2.4. De Afdeling overweegt dat, aangezien in de Natuurbeschermingswet geen specifiek toetsingskader is opgenomen aan de hand waarvan een vergunningaanvraag moet worden beoordeeld, bij de beoordeling van een vergunningaanvraag een afweging moet worden gemaakt tussen enerzijds het belang dat is gemoeid met het behoud van de wezenlijke kenmerken van het beschermd natuurmonument bedoeld in artikel 12 van de Natuurbeschermingswet en anderzijds het belang van een eigenaar/gebruiker van de grond bij uitvoering van de activiteiten, met het oog waarop een vergunning wordt aangevraagd.
2.4.1. Bij besluit van 16 augustus 1984 heeft de Minister van Landbouw en Visserij (thans: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) het Bronnenbos De Refter aangewezen als beschermd natuurmonument. Onbetwist is dat voor de bodemsanering in en in de nabijheid van het natuurmonument een vergunning in de zin van artikel 12 van de Natuurbeschermingswet is vereist. Het natuurmonument Bronnenbos De Refter vormt blijkens het aanwijzingsbesluit van 16 augustus 1984 in geologisch, geomorfologisch, biologisch en hydrologisch opzicht een samenhangend geheel van bijzondere natuurwetenschappelijke betekenis. De vegetatie in het natuurmonument vertoont als gevolg van de variatie in het abiotische milieu een grote verscheidenheid. Van grote waarde zijn de bronvegetaties, die in Nederland zeer zeldzaam zijn geworden. Op de hoger gelegen, drogere gronden wordt een bosvegetatie aangetroffen, welke gerekend wordt tot het Andoornrijke Essen-Zomereikentype. Op de droge, voedselrijke hellingen komt van nature een vegetatie voor van het Eiken-Haagbeukentype. Van bijzonder belang is voorts de aanwezigheid van een groot aantal stinseplanten. In faunistisch opzicht is het gebied van betekenis voor Steenmarter, Eekhoorn, Egel, Alpenwatersalamander en verschillende soorten vleermuizen. Voorts is het van belang als broedgebied voor zangvogels. In de bronnen komen door kenmerkende milieufactoren als een constante temperatuur en een constant zuurstofgehalte specifieke koudwaterorganismen voor, gebonden aan stromend water. Het natuurschoon wordt in hoge mate bepaald door het opgaand geboomte rond de waterpartijen en de afwisseling in vegetatietypen in samenhang met de ligging van het natuurgebied op de stuwwal van Nijmegen. Voorgaande kenmerken en waarden worden samen met de geomorfologische en bodemkundige gesteldheid en de voor de fauna noodzakelijke rust beschouwd als wezenlijke kenmerken van het natuurmonument. Blijkens de toelichting dient het gewenste beheer van het natuurmonument enerzijds gericht te zijn op de ongestoorde ontwikkeling van bos- en bronmilieus en anderzijds op het handhaven, respectievelijk verbeteren van de waterkwaliteit van de bronnen en waterpartijen.
2.4.2. De provincie Gelderland heeft aan de hand van onderzoek geconstateerd dat de bodem van de helling achter de woning ernstig is verontreinigd met lood en zink. Aangezien het verwijderen van de verontreiniging door ontgraving niet mogelijk blijkt zonder aanzienlijke schade toe te brengen aan de woning is in het saneringsplan gekozen voor het isoleren van de verontreiniging door een leeflaagconstructie aan te brengen over een oppervlak van 280 m2. Daartoe wordt de strooisellaag tot een diepte van 0,3 meter verwijderd en wordt vervolgens een leeflaag aangebracht met 5 grondkerende constructies en een geowapening ten behoeve van de stabilisatie en duurzaamheid van de leeflaag. Hiertoe worden struiken en bomen met een stamdiameter tot maximaal 0,15 meter verwijderd. Eens in de 15 jaar moet de leeflaag worden vervangen.
2.4.3. In het deskundigenbericht is gesteld dat het verwijderen van de strooisellaag tot gevolg heeft dat de aanwezige flora en vegetatie en het bodemleven eveneens worden verwijderd. Indien deze al terugkeren, zullen deze elke 15 jaar opnieuw worden verwijderd bij de vervanging van de leeflaag. Hierdoor kan de natuur zich ter plaatse niet duurzaam ontwikkelen en worden bodemvormende processen onderbroken. Voorts wordt het natuurschoon aangetast door de kap van bomen, welke niet worden herplant. De Afdeling ziet in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen reden het in het deskundigenbericht gestelde niet te volgen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat met de wijze van sanering zoals voorzien in het saneringsplan blijvend afbreuk wordt gedaan aan wezenlijke kenmerken van het natuurmonument. Het belang van appellanten bij sanering van de helling is van financiële aard. Blijkens de stukken vrezen zij dat de koper van het perceel schade op hen zal willen verhalen, indien niet tot sanering kan worden overgegaan. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het belang dat is gemoeid met het behoud van de wezenlijke kenmerken van het beschermd natuurmonument zwaarder dient te wegen dan het financiële belang van appellanten. Hij heeft daarbij mede in aanmerking kunnen nemen dat het saneren van de helling uit een oogpunt van natuurbehoud niet noodzakelijk is, aangezien de aanwezigheid van zware metalen in de bodem geen beletsel heeft betekend voor de ontwikkeling van de aanwezige bijzondere flora en fauna. Het betreft voorts een verontreiniging die reeds lange tijd aanwezig is, zodat het niet waarschijnlijk is dat de effecten ervan op het natuurgebied nog zullen toenemen. Mogelijk zou op termijn het uittredend grondwater kunnen worden aangetast als gevolg van de aanwezige zware metalen. Echter, blijkens het deskundigenbericht wijkt dit niet af van de situatie waarbij wordt gesaneerd op de in het saneringsplan voorziene wijze. De Afdeling ziet ten slotte geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met de beheersdoelstellingen in het aanwijzingsbesluit.
2.4.4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit kunnen komen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Cleton w.g. Hanrath
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004