ECLI:NL:RVS:2004:AP8306

Raad van State

Datum uitspraak
29 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200404490/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake geluidseisen voor inrichting in Hoogeveen

In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 juni 2004 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, een bedrijf gevestigd te Hoogeveen, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen, dat op 13 april 2004 een nadere eis had gesteld met betrekking tot geluidseisen voor de inrichting van verzoekster. Deze eis was gebaseerd op het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer. Verzoekster betoogde dat de opgelegde eisen onevenredig zware investeringen vereisten, die het voortbestaan van haar bedrijf zouden bedreigen. Tevens stelde zij dat zij niet kon voldoen aan de opgelegde eisen, terwijl zij wel kon voldoen aan de normen die in het Besluit zijn opgenomen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juni 2004, waar beide partijen vertegenwoordigd waren. In zijn overwegingen benadrukte de Voorzitter dat het oordeel voorlopig van aard is en niet bindend in de bodemprocedure. De belangenafweging tussen verzoekster en verweerder leidde tot de conclusie dat verzoekster niet onmiddellijk aan de nadere eis hoeft te voldoen, gezien de planologische belemmeringen voor de beoogde woningbouw door verweerder. De Voorzitter wees het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorste het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster en moest de gemeente Hoogeveen het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

200404490/2.
Datum uitspraak: 29 juni 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 april 2004 heeft verweerder krachtens artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, en voorschrift 4.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer (hierna: het Besluit) een nadere eis gesteld met betrekking tot het aspect geluid ten aanzien van de inrichting van verzoekster op het perceel [locatie] te Hoogeveen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 27 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 27 mei 2004, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 juni 2004, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. D.N.J. van Horssen, ing. R. van der Bank en [gemachtigde], gemachtigden, en verweerder, vertegenwoordigd door H. van der Velde en R.M.O. Tap, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Verzoekster betoogt dat zij bij de inwerkingtreding van het bestreden besluit onevenredig zware investeringen dient te doen, die het voortbestaan van het bedrijf zullen bedreigen. Bovendien kan zij blijkens het door verweerder zelf uitgevoerde nadere akoestisch onderzoek niet voldoen aan de opgelegde nadere eis, terwijl zij wel kan voldoen aan de normen die in voorschrift 1.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit zijn opgenomen en die omwonenden volgens haar een toereikend beschermingsniveau bieden. Daarnaast stelt zij dat de opgelegde nadere eis strijdig is met het Besluit, omdat binnen een afstand van 50 meter van de inrichting woningen staan en uit voorschrift 4.1.3 van de bijlage behorende bij het Besluit voortvloeit dat het bevoegd gezag slechts in de situatie dat er binnen een afstand van 50 meter van de inrichting geen geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen bij nadere eis kan vaststellen op welke plaats de in voorschrift 1.1.1, 1.1.3 of 4.1.1 opgenomen waarden voor een inrichting gelden.
2.3. In voorschrift 1.1.1, aanhef en onder a, van de bijlage behorende bij het Besluit, voorzover hier van belang, is bepaald dat voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) en het piekniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, geldt dat de niveaus op de in tabel I genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden:
7-19 uur 19-23 uur 23-7 uur
LAr, LT op de gevel van woningen 50 dB(A) 45 dB(A) 40 dB(A)
LAmax op de gevel van woningen 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
In voorschrift 4.1.1 van de bijlage behorende bij het Besluit, voorzover hier van belang, is bepaald dat in gevallen waarin de in voorschrift 1.1.1 en 1.1.3 opgenomen waarden voor langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr, LT) en piekniveaus (LAmax) naar het oordeel van het bevoegd gezag te hoog of te laag zijn, kan het bevoegd gezag voor een inrichting bij nadere eis waarden vaststellen die lager of hoger zijn dan de in voorschrift 1.1.1 en 1.1.3 opgenomen waarden.
Ingevolge voorschrift 4.1.3 kan het bevoegd gezag, indien binnen een afstand van 50 meter van de inrichting geen woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen zijn gelegen, bij nadere eis vaststellen op welke plaats de in voorschrift 1.1.1, 1.1.3 of 4.1.1 opgenomen waarden voor een inrichting gelden.
Verweerder heeft, voorzover hier van belang, bij het bestreden besluit als nadere eis opgelegd dat tabel I, behorende bij voorschrift 1.1.1 uit de bijlage bij het Besluit wordt vervangen door onderstaande tabel:
7-19 uur 19-23 uur 23-7 uur
LAr, LT op 10 m. uit de erfgrens 55 dB(A) 59 dB(A) 45 dB(A)
LAmax op 10 m. uit de erfgrens 70 dB(A) 65 dB(A) 60 dB(A)
2.4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau opgelegd die overeenkomen met de geluidvoorschriften van de milieuvergunning zoals die tot 1 december 2003 voor de inrichting golden als nadere eis als bedoeld in artikel 7 van het Besluit. Reden hiertoe is dat verweerder woningbouw aan de zuidzijde van het bedrijf mogelijk wil maken. De maatregelen die verzoekster moet nemen om de nadere eis te kunnen naleven zijn volgens verweerder slechts aanvullend op de maatregelen die zij al moet treffen om aan voorschrift 1.1.1 te kunnen voldoen en betreffen enkel het oprichten van een scherm aan de zuidzijde en het veranderen van een rijroute op het terrein. Bovendien zijn het, aldus verweerder, maatregelen die verzoekster reeds had moeten nemen op grond van de Hinderwetvergunning die vigeerde tot de inwerkingtreding van het Besluit.
2.5. De Voorzitter stelt vast dat tegenover het belang van verweerder het belang van verzoekster staat om tot aan de uitspraak in de bodemprocedure geen vergaande investeringen te hoeven plegen. Deze belangenafweging dient naar het oordeel van de Voorzitter uit te vallen in het voordeel van verzoekster. In dit verband overweegt de Voorzitter dat aannemelijk is geworden dat verzoekster teneinde aan de nadere eis te kunnen voldoen ingrijpende maatregelen moet treffen, zoals bijvoorbeeld het oprichten van een geluidscherm aan de zuidzijde, het veranderen van de rijroute op het terrein en de verplaatsing van de hoofdin- en uitrit. Daar tegenover staat dat niet is gebleken dat het noodzakelijk is dat onmiddellijk aan de nadere eis wordt voldaan, nu de door verweerder beoogde woningbouw ten zuiden van de inrichting, in verband waarmee het onderhavige besluit mede is genomen, wegens planologische beletselen niet binnen zes maanden kan worden verwezenlijkt en verzoekster gehouden is de in voorschrift 1.1.1 opgenomen geluidgrenswaarden na te leven. Bovendien is blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting niet uitgesloten dat de geluidhinder ter plaatse van nabij de inrichting gelegen woningen ten gevolge van de inwerkingtreding van het in geding zijnde besluit zal toenemen en meer zal bedragen dan de in het Besluit opgenomen voorkeursgrenswaarden van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximale geluidniveau. Daargelaten of het opleggen van de nadere eis strijdig is met voorschrift 4.1.3 van de bijlage behorende bij het Besluit, ziet de Voorzitter in het vorenstaande aanleiding tot het treffen van de hierna vermelde voorlopige voorziening. Hij wijst het verzoek derhalve toe.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen van 13 april 2004;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hoogeveen in de door verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Hoogeveen te worden betaald aan verzoekster;
III. gelast dat de gemeente Hoogeveen aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht (€ 273,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Heijerman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2004
255.