ECLI:NL:RVS:2004:AP8309

Raad van State

Datum uitspraak
7 juli 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200308542/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • G.A.A.M. Boot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor woning met bijgebouwen in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen op 17 oktober 2002 geweigerd om aan appellante een vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning met bijgebouwen op een specifiek perceel. Deze weigering was gebaseerd op artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), omdat het bouwplan in strijd was met het geldende bestemmingsplan. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar op 18 juni 2003 ongegrond. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Alkmaar, die op 12 november 2003 de uitspraak van het college bevestigde.

Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die de zaak op 25 juni 2004 ter zitting heeft behandeld. Tijdens deze zitting was appellante aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, en het college werd vertegenwoordigd door ambtenaren van de gemeente. De Raad van State heeft vastgesteld dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan, dat op 13 februari 2002 van kracht was. De Raad oordeelde dat de strijdigheden van het bouwplan niet eenvoudig konden worden verholpen en dat het college niet kon worden verweten dat het appellante geen gelegenheid had geboden om het plan aan te passen.

De Raad van State concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om geen medewerking te verlenen aan de realisering van het bouwplan. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad van State oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200308542/1.
Datum uitspraak: 7 juli 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 12 november 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) geweigerd appellante met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een woning met bijgebouwen op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 18 juni 2003 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 november 2003, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 12 november 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 februari 2004 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2004, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. E.M.M. Eyking, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.I. Wever en mr. D.E. Minkman, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vast staat dat het bouwplan wat betreft het aantal toegestane bijgebouwen, de goothoogte van de bijgebouwen en de kelder in strijd was met het ten tijde van de indiening van de aanvraag op 13 februari 2002 geldende bestemmingsplan ‘Uitbreidingsplan in onderdelen Schoorl 1952’, en verwezenlijking daarvan slechts mogelijk was met vrijstelling krachtens artikel 19 van de WRO.
Daarmee staat tevens vast dat van een van rechtswege verleende bouwvergunning als bedoeld in artikel 46, eerste lid, van de Woningwet geen sprake kan zijn. Ingevolge artikel 46, derde lid, is het eerste lid immers niet van toepassing indien de aanvraag, zoals in dit geval, betrekking heeft op een bouwwerk voor het bouwen waarvan slechts bouwvergunning kan worden verleend met vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
2.2. Uit de stukken blijkt voorts dat de strijdigheden van die aard waren dat deze niet middels eenvoudige aanpassing van het bouwplan konden worden verholpen. Het college kan dan ook niet worden verweten appellante geen gelegenheid te hebben geboden het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan te brengen.
2.3. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om medewerking aan realisering van het bouwplan door middel van het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO te weigeren. Het bouwplan verdraagt zich niet met het ruimtelijk beleid dat met het perceel wordt voorgestaan. Op 26 september 2001 is een voorbereidingsbesluit voor het perceel in werking getreden, waarna op 12 september 2002 het ontwerp bestemmingsplan [locatie] – [plaats]’ ter inzage is gelegd. Dit plan, dat inmiddels onherroepelijk is geworden, kent aan het perceel de bestemmingen ‘Bosperceel’ en ‘Eensgezinshuizen-vrijstaand’ toe en laat op het perceel, naast de reeds aanwezige woning, geen verdere bebouwing toe.
2.4. Het door appellante gedane beroep op de rechtszekerheid, het zorgvuldigheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel kan, wat daar ook van zij, reeds in verband met het dwingend bepaalde in artikel 44 van de Woningwet niet slagen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2004
202.